Heb je behoefte aan pastorale zorg, of spirituele begeleiding? Staat er een levenscyclus gebeurtenis voor de deur, bijvoorbeeld een huwelijk, of een geboorte? Heb je een vraag over een Joods onderwerp? Wil je leren over Jodendom? Of wil je gewoon eens een gesprek over wat je bezig houdt? Neem dan contact op met rabbijn Tamarah Benima, .(JavaScript must be enabled to view this email address).
De doden dichtbij
De doden dichtbij

Moe. De vermoeidheid zit overal. Niet alleen bij mij, bij vele BHC’ers zit de vermoeidheid diep in de botten. Het verdriet om de doden maakt moe. De angst om het leven van de gegijzelden maakt moe. Het omgaan met de gruwelbeelden maakt moe. Het nadenken hoe je je moet opstellen tegenover de vrienden, kennissen, buren, collega’s, soms zelfs familie, die allemaal een meestal totaal ongefundeerde mening hebben over ‘Gaza’ maakt moe.

En ondertussen sterven er mensen om ons heen. Het is een mitswa om een gestorvene klaar te maken voor het graf. De afgelopen twee maanden was er voor mij een mitswa die daar dicht tegenaan ligt: het beheer van een nalatenschap. De buurvrouw van vijf huizen verder in de straat werd de laatste twee jaar steeds meer een vriendin. Ze maakte mij executeur-testamentair in 2022. Prima, dacht ik, ze is zeven jaar jonger, dus ze zal beslist later sterven dan ik. Niet dus. Ze stierf plotseling. Op straat.

Al haar papieren heb ik doorgevlooid, van de meest zakelijke tot de meest persoonlijke (maar de laatste niet gelezen, uiteraard). Automatische betalingen opgezegd. Voor haar bezittingen een andere bestemming gevonden: meubels, kleren, boeken, lampen, keukengerei en wat al niet ging naar vrienden, kennissen, de niet-commerciële kringloopwinkel in de buurt of de stort. Opeens kreeg ik een beeld van haar leven en contact met vriendinnen die haar soms al vanaf haar 14e kenden.

Wat zo vaak gebeurt op lewajot/begrafenissen/crematies gebeurde ook nu: bij leven wist ik veel te weinig van haar, na haar dood leer ik haar opeens zoveel beter kennen. Had ik een deel van wat ik nu weet maar geweten toen zij nog leefde. En wat ook opmerkelijk is: zij blijkt nu veel belangrijker te zijn dan ik dacht toen ze nog voor mijn poes zorgde, of toen we samen mijn poes hebben begraven, of de laatste keer dat we samen naar een toneelvoorstelling gingen, of wanneer we op straat even een praatje maakten.

Wislawa Szymborska heeft de invloed van het overlijden van een mens geschreven vanuit een opmerkelijk perspectief.

Een kat in een lege woning

Doodgaan - dat doe je een kat niet aan.
Want wat moet een kat
in een lege woning beginnen.
Tegen de muren op lopen.
Langs de meubels wrijven.
Zogenaamd niets veranderd,
maar alles toch anders.
Zogenaamd niets verplaatst,
maar toch alles opzij geschoven.
En ’s avonds schijnt de lamp niet meer.

Stappen op de trap,
maar niet die stappen.
De hand die de vis op het bordje legt
is ook niet de hand die dat deed.

Iets begint hier niet
om zijn gewone tijd.
Iets gaat hier niet
zoals het moet.
Iemand was hier steeds,
verdween toen plotseling
en blijft koppig weg.

In alle kasten gekeken.
Alle planken afgerend.
Onder het kleed gekropen en gecontroleerd.
Zelfs het verbod getrotseerd
en de papieren rondgestrooid.
Wat is er meer te doen.
Slapen en wachten.

Als hij nou toch terugkomt,
zich nou vertoont,
dan zal hij het weten:
zo ga je met een kat niet om.
Naar hem toe lopen
als met de grootste tegenzin,
op het dooie gemak,
op diep beledigde poten.
En om te beginnen niks geen gespring en gepiep.
—- 

Ik voel me als de kat in Szymborska’s gedicht. Ontheemd. Ik mis iemand die ik kende en niet kende, zoals een kat zijn/haar eigenaar kent en niet kent. Iemand die veraf was en dichtbij, is nu dichterbij en verder af.

De borden zijn niet meer in het huis, de boekenkasten leeggehaald, de papieren niet rondgestrooid, maar in de vuilniszak, de sleutels ingeleverd, er zijn geen muren meer waar iets aan hangt. „Wat blijft er over van een leven?” vroeg een gezamenlijke vriendin die mij hielp.

En ook, je weet altijd te weinig van iemand, of de oppervlakkige dingen. Ook daarover schreef de Nobelprijswinnares.

Het schrijven van een cv

Wat moet je doen?
Je moet een aanvraag indienen

en bij die aanvraag een c.v. insluiten.

Ongeacht de lengte van het leven
moet het c.v. kort zijn.

Bondigheid en selectie zijn verplicht.
Vervang landschappen door adressen
en wankele herinneringen door vaste data.

Van alle liefdes volstaat de echtelijke,
en van kinderen alleen die welke geboren zijn.

Wie jou kent is belangrijker dan wie jij kent.
Reizen alleen indien buitenlands.
Lidmaatschappen waarvan, maar niet waarom.
Onderscheidingen zonder waarvoor.

Schrijf zo alsof je nooit met jezelf hebt gepraat
en altijd ver uit je eigen buurt bent gebleven.

Ga zwijgend voorbij aan honden, katten, vogels,
rommeltjes van vroeger, vrienden, dromen.

Liever de prijs dan de waarde,
de titel dan de inhoud.
Eerder nog de schoenmaat dan waarheen hij loopt,
hij voor wie jij doorgaat.

Daarbij een foto met één oor vrij.
Zijn vorm telt, niet wat het hoort.
Wat hoort het dan?
Het dreunen van de papiervernietigers.
——

De foto’s van woestijnen (waar?) en bergen (waar?), mensen in verre landen (wie?) zijn weggegooid. De foto’s waarop zij is afgebeeld zijn bewaard. Zijzelf heeft een plekje gekregen op de Nieuwe Ooster Begraafplaats (niet op het Joodse Veld). Een papiervernietiger heb ik voor I.’s papieren niet gebruikt, de dozen met handgeschreven aantekeningen gaan naar de vriendinnen uit haar jeugd. Maar de uit elkaar vallende beer die meer dan 65 jaar oud moet zijn, is bij mij. „Zolang wij leven, blijven zij leven,” staat er in het gedicht ‘Bij zonsopgang en zonsondergang’ van Sylvan Kamins en Jack Riemer. Het geldt voor I. en voor allen die wij in deze moeilijke tijd hier en in Israël betreuren. Mogen zij allen rust vinden onder de ‘vleugels’ van de Sjechina, Gods Aanwezigheid.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 29 februari 2024

————————————————————————

Geen Jodendom zonder kehilla

Gebed. We bidden (of niet). Sommige BHC’ers zijn zeer serieus als het gaat om tefillah (het joodse woord voor gebed), andere BHC’ers zouden niet weten wat ze aanmoeten met davvenen (het joodse woord voor bidden; overigens is het oud-Nederlandse, Asjkenazische gebruikswoord voor bidden ‘oren’ – een woord met een Latijnse oorsprong).
... meer info

Als er wordt gelaajend uit de Tora, spreken de Eeuwige, Mosjé en/of de profeten tot ons. Als we davvenen spreken we tot God. Gelukkig zijn woordkunstenaars ons voorgegaan en hebben ze teksten opgesteld waarmee we wat kunnen. Prachtige teksten, met opeens soms erg rare zinnen of alinea’s erin. Moeilijk te begrijpen teksten, vaak. Onmogelijk goed te vertalen teksten, soms. Maar allemaal altijd fascinerend. En bijna altijd beter dan wat wij er met ons gestamel van zouden maken: ‘Dank u… IETS..  voor alles; ‘Waar was je, Almachtige, tijdens deze ellende… of ben Jij niet almachtig?’; ‘Altijdzijnde, misschien is het tijd om wakker te worden’.

Als we regelmatig onze eigen gebeden moeten maken, lopen we het risico vrede te vragen voor alle, tientallen conflicten in de wereld. Of we lopen het gevaar alles waarover we ons bezorgd maken, onder de aandacht te brengen. Of, minstens zo onaangenaam, de kans bestaat dat we helemaal stil vallen, omdat we ons opeens realiseren tegenover Wie we staan, of omdat we ons realiseren dat we geen idee hebben tegenover Wie we staan. Sjviti Adonai lenegdi tamid – Ik heb U altijd voor ogen. Maar wie ben ‘ik’ en wie is ‘U’? Het zijn vragen zonder antwoord - voor de meeste mensen (maar niet voor iedereen).

Het Nederlands Genootschap voor Joodse Studiën organiseert op 27 en 28 maart een conferentie over ‘Tefillah and Jewish Knowledge’. In Amsterdam. Het is doorgaans voor experts, maar er zijn altijd ook sessies waar leken bij aanwezig kunnen zijn. Een van de vragen die in het middelpunt zullen staan is: ‘Wat is tefillah precies?’

Voor tefillah moet je een beetje taai zijn, al helemaal als je ‘er in moet komen’. En toch…

Mensen die zichzelf als atheïst of agnost beschouwen, betrappen zichzelf op heikele momenten op de behoefte aan gebed. Mensen die zichzelf als religieus beschouwen, betrappen zich er op onverwachte momenten op dat de inhoud van de gebeden die ze al jaren uitspreken, ze geen bal zegt. Nieuwkomers (echte nieuwkomers of joodse ‘kinderen’ die niets joods hebben meegekregen van hun ouders) proberen vaak koste wat kost betekenisvolle ervaringen uit gebeden te persen. Vaak tevergeefs: het taalgebruik is te archaïsch; de overgave aan ‘iets Groters, iets Machtigers’ is een brug te ver; de twijfel of wat er in het gebed staat wel gezegd kan worden als je het er niet mee eens bent, knelt.

Misschien moet je om een gebed te kunnen zeggen ‘ingebed’ zijn: vanzelfsprekend behoren tot een gemeenschap. Voor velen is dat ‘ingebed’ zijn geen realiteit meer. Hoezeer ze dat ook zouden willen. Dat niet ingebed zijn en daardoor de moeilijkheid om de gebeden ‘gewoon’ te zeggen, maakt het in stand houden van een kehilla moeilijk. De laatste maanden, sinds ‘7 oktober’, realiseer ik me dat er geen Jodendom bestaat als er geen kehillot zijn. En een kehilla houdt op te bestaan als mensen niet naar sjoel komen. Toen mensen dicht bij sjoel woonden (in grote delen van Europa was dat vaak helemaal niet het geval, ondanks de mythen daarover), was het gemakkelijker om ‘even’ naar sjoel te gaan. ‘Even’ minje te maken en zo de meer religieus geïnteresseerden te helpen. Het leven toen vroeg zo veel meer inspanning, maar nu zijn er duizend dingen om te doen en naar sjoel gaan is een van de activiteiten, niet iets dat er vanzelfsprekend bij hoort. Niet iets dat net zo tot het dagelijks leven hoort als tandenpoetsen, de thermostaat aan of uit zetten, het bed opmaken. Zonder kehilla geen Jodendom. En zonder gebed geen kehilla. Wat gebed ook moge betekenen.

In de afgelopen maanden moet er een overweldigende hoeveelheid nieuwe gebedsteksten zijn geformuleerd. Uit wanhoop, uit opluchting, uit verbijstering, uit ongeloof, uit hoop, uit liefde, uit angst, uit vertrouwen, uit gebrek aan vertrouwen, uit woede, uit verzet, uit overgave, uit kracht, uit moed. Langzamerhand zullen deze teksten breder beschikbaar worden, en langzamerhand zullen ze onze gebedsdiensten verrijken. Gebed zorgt voor ingebed zijn, en ingebed zijn maakt gebed mogelijk. Ik ben benieuwd wat de wetenschappers in maart in Amsterdam te melden hebben. Welke joodse kennis zij specifiek achten voor het gebed, de tefillah. In de oude gebeden en in de nieuwe gebeden. De tefillot die ons hart moeten helen en die ons kracht geven in deze onmogelijke tijden.

@ Rabbijn Tamarah Benima, Amsterdam 29 februari 2024

sluit
Een heilige gemeenschap

De poster met 120 fotoraampjes heb ik eindelijk opgehangen, op een plek – schuin achter mijn computer – waar de gegijzelden permanent in mijn bewustzijn en/of onderbewustzijn aanwezig zijn. Van de 120 fotoraampjes bevatten er 104 foto’s, de andere 16 geven een grijs silhouet tegen een zwarte achtergrond. Misschien ontbreekt hun foto, omdat ze kinderen zijn. Misschien omdat ze al vermoord zijn. Dat is onduidelijk. Met koeienletters staat er boven ‘ONTVOERD’. Op deze poster staat nog niet eens de helft van alle gegijzelden, joods, niet-joods, Israelisch, niet-Israelisch. Er bestaan talloze andere posters, zodat alle gegijzelden in beeld zijn. Men kan ze op #bringthemhome vinden.
... meer info

Over de gegijzelden wordt in de nationale en internationale niet-joodse pers nauwelijks nog gesproken. Een kwart eeuw geleden stond er een bericht over elke gedode Palestijn op de voorpagina van bijvoorbeeld De Volkskrant. Niet zomaar een Palestijn, maar iemand die in een aanval was gedood. Het was een bombardement aan publiciteit over wat in feite een lokaal conflict was – en is. Een dergelijk bombardement aan publiciteit zou nu ook kunnen – als de sentimenten over Israëli’s en Palestijnen anders zouden liggen dan ze doen. Maar nee…

Ook over de 200.000 ontheemden in Israël zelf – Joden, Bedoeïnen, Israëlische Palestijnen, buitenlandse gastarbeiders en zo verder - wordt nauwelijks bericht. Wat wel de krant bereikt, is dat de paus elke dag met de christelijke kerk in Gaza belt. Tja. Er heeft een etnische zuivering plaatsgevonden in Nagorno-Karabach: meer dan 100.000 christelijke Armeniërs zijn verdreven. Met wie heeft de paus daarover gebeld? In Nigeria zijn tenminste 140 christenen afgeslacht. De christenen daar worden massaal onderdrukt. Met wie van de overlevenden daar heeft de paus gebeld? In de afgelopen veertien jaar zijn er 52.250 gedood door jihadisten, volgens het Vatican News! Wat heeft de paus gedaan om dat over het voetlicht te krijgen in al die jaren?

Vlak na de Oktoberpogrom had ik het utopische idee dat de paus naar Gaza-stad zou vliegen, daar op het belangrijkste plein zou gaan zitten en zeggen: „Ik ga pas naar Rome terug als ik alle gegijzelden meekrijg.” Maar op zo’n navolging van Jezus (wie dat ook geweest moge zijn)  is hij zelf niet gekomen, en Rutte, Macron, Sunac, Scholz, Biden, Xi en wie ook maar van de ‘hoge leiders’ evenmin.  Maar Sigrid Kaag gaat. Ze kon indertijd de honderd tolken en helpers van de Nederland troepen niet uit Afghanistan halen, met alle ellendige gevolgen voor hen en hun familie van dien. Mijn vertrouwen zou ze niet hebben. Maar ja…

Wat moet het voor een jaar worden, 2024? Er zijn diepe sporen getrokken in vriendschappen. Vooral de jongeren in BHC hebben het zwaar, omdat zij vaak vrienden hebben met wie zij hebben gestudeerd en die nu een volkomen unverfroren Palestina-sympathie blijken te hebben. Tegenargumenten vallen zo zeer op dorre bodem dat eerst het gesprek stopt en daarna de vriendschap. In die situatie is Beit Ha’Chidush met zijn diensten en feesten en vriendengroepen van essentieel belang.

Gemeenschap, kehilla, is wat mij betreft hoe dan ook het toverwoord om ons in deze geschonden wereld staande te doen houden. Als je in je eentje al het nieuws moet verwerken, word je ziek. Als er geen geestverwanten zijn met wie je je ontreddering over wat er in Israël, in Gaza, in de rest van de wereld gebeurt, kunt delen, betekent dat een aanslag op je vermogen om enige innerlijke rust te bewaren. Met anderen kun je bovendien een ‘tegen-ervaring’ creëren. In sjoel is het gezellig, warm, grappig, diep, rustig, vrolijk. Er is ruimte voor verdriet, maar ook voor hoop en perspectief, voor de wetenschap dat het Joodse volk zó veel heeft doorstaan, dat het inmiddels heeft geleerd hoe de aanval van de vijand te weerstaan en te blijven bestaan. Geschonden als volk, maar desondanks bestaand.

Als ik goed ben ingelicht, worden er nu meer baby’s gemaakt in Israël dan tot voor kort. Terwijl Israël toch al een van de zeer weinige Westerse landen was dat een hoog geboortecijfer heeft (en nee, niet alleen door de kinderrijkdom van de ultra-orthodoxen). Het is treurig dat bijna over de hele wereld jongvolwassenen besluiten juist geen kinderen te krijgen, omdat een kind op deze wereld zetten bijna misdadig zou zijn. Onder Joden is dat nooit de respons geweest op extreme omstandigheden. Nooit. Ze staan ons naar het leven? Laten we kinderen maken. Dát was de respons. Onze vijanden proberen ons uit elkaar te spelen? Laten we bij elkaar komen.

Omdat niet iedereen altijd naar sjoel kán komen, of zelfs maar wil komen (want velen beschouwen zich als ‘niet-religieus’) is het juist zo te waarderen als degenen-die-nooit-komen de kehilla wel ondersteunen met hun lidmaatschap. Zo maken ze het voor anderen mogelijk om in sjoel de steun en de vriendschap en de warmte en de gezelligheid te vinden die ze nodig hebben. Met hun lidmaatschapsgeld helpen ze een sjoel überhaupt mogelijk te maken. Met hun lidmaatschap geven ze aan erbij te horen en erbij te willen horen. Zo geven ze aan dat hun Jodendom niet alleen draait om wat zijzelf of hun kinderen nodig hebben, maar dat ze het grotere geheel zien.

Zo lang er kehillot zijn, is er een joods volk. En zo lang er een joods volk is, is er een erfgoed waar je als Jood en Jodin trots op kunt zijn. Jood-zijn is een privilege. Je bent erfgenaam en erflater van iets dat wijsheid en kracht, richting en perspectief, vrolijkheid en ernst, schoonheid en lelijkheid, verdriet en troost, inzicht en verstrooiing, eindigheid en oneindigheid in zich draagt. Jood zijn is een privilege. En lid en vriend zijn van een kehilla kodesj – of in plat Asjkenazisch kille koudesj – een heilige gemeente is ook een privilege. Beit Ha’Chidush is zo’n kille koudesj. Of je wel naar sjoel komt of niet: blijf erbij. Houd BHC in stand, in 2024. En als je kunt, draag dan bij wat je kunt. Zodat we met zijn allen een evenwicht kunnen vinden tussen verschrikking en schoonheid. En zo staande blijven.

Een goed 2024 gewenst.

@ Rabbijn Tamarah Benima

sluit
De Hand van God


„Hoe is het met u?”, vraagt mijn buurman. We staan in onze portiek. „Het is wel een erg moeilijke tijd,” antwoord ik. „Ja, zo aan het begin van de winter is het altijd moeilijk… als het zo koud wordt,” is zijn respons. Hij maakt zijn buitendeur open en we nemen afscheid, hij gaat naar binnen. Ik dacht aan de gegijzelden en ‘de oorlog’, hij aan het weer. Het flitst door me heen: Wij leven in twee totaal verschillende werelden. Tussen ons bestaat een onoverbrugbare kloof, waarvan hij zich niet, maar ik me wel bewust ben.
... meer info

Ik weet niet hoe ik me tot die realiteit van ‘de twee werelden’ moet verhouden. Al mijn buren zijn aardig. En behulpzaam. Een paar van hen waren goed voor Koningin Wittebuik (die sinds kort op de schoot van de Eeuwige ligt). Maar ze zijn allemaal niet joods, en ik heb geen idee wat ze denken over de oktoberpogrom. Ze hebben me in ieder geval niets laten weten. Misschien hebben ze er niet aan gedacht me een hart onder de riem te komen steken. En ik weet al helemaal niet hoe ze denken over de poging van Israël om de Gazaanse moordenaars uit te schakelen. Of beter, ik weet het eigenlijk wel, ook zonder dat ze het me zeggen, en het stemt me treurig.

In de tram denk ik: ‘Mijn wereld is kapot’. En heb geen idee wat het betekent. ‘Mijn wereld’? Welke wereld? Kapot? Hoezo ‘kapot’? Wat was mijn wereld? Ik spreek vaak over de existentiële positie van Joden: we kijken naar de wereld vanuit de ervaringen die wij als Joden collectief hebben opgedaan. En handelen daarnaar. Toen covid-19 op het toneel verscheen, begon ik meteen te hamsteren. ‘Ben jij aan het hamsteren?’ Mijn buurvrouw was stomverbaasd, voor mij als Jodin was hamsteren een vanzelfsprekendheid. Net als de ‘Argentijnse lijst’ op het Bureaublad van mijn computer – de lijst met spullen die je in huis moet hebben als de economie opeens in elkaar stort en je geen geld meer kunt ‘trekken’. Het loopt van ingeblikte bonen tot een machete. Half Israël schaft nu een vuurwapen aan. Vanuit dezelfde existentiële positie als ik, toen ik ging hamsteren in het zeer vroege voorjaar van 2020. (Nee, ik heb geen vuurwapen en ook geen machete). Misschien is ‘onderbuik’ wel het platte woord voor ‘existentiële positie’: die vage notie dat je nu even goed moet opletten, dat er onbegrijpelijke dingen gebeuren die een gevaar kunnen vormen, dat er iets niet klopt, dat je moet uitzoeken wat er niet klopt, en wie diezelfde intuïtie heeft, dezelfde zorg, dezelfde wakkerheid, wie de betere voorbereiding heeft.

‘Mijn wereld is kapot’ betekent misschien dat ik het niet meer red met de kennis over de wereld die ik dacht te hebben. Alsof de kennis waarop ik door de wereld fietste opeens een fiets met twee lekke banden blijkt te zijn. Tot stilstand gebracht, sta ik naar de wereld te kijken en denk ‘Tsja… wat nu?’ Aan ‘Hamas, Hamas, alle Joden aan het gas’ was ik kennelijk gewend geraakt in die halve eeuw dat het wordt geschreeuwd door Nederlandse voetbalhooligans. Maar ‘Gas the Jews’ in Sydney heeft een heel andere, duidelijke boodschap: er is geen veilig Verweggistan waar Joden naartoe kunnen. (Wat natuurlijk niet wil zeggen dat je niet voor Israël kunt kiezen).

Maar bij dit alles weet ik nog steeds niet wat ‘Mijn wereld is kapot’ werkelijk, in diepste wezen betekent. Alles is anders, zo veel weet ik wel. Niet alleen voor mij, maar voor alle Joden waar ook ter wereld, en voor al hun beminden. En ook, dat wij allen zijn teruggeplaatst in de joodse wereld van vóór de Sjoa.

In die nieuwe oude werkelijkheid is het belangrijkste hetzelfde gebleven: de traditie. Samen zingen, davvenen (bidden), eten, lachen, de Sjabbatot en joodse feestdagen vieren, kiddoesj en motsi maken, de berachot zeggen, voor de armeren in onze kehilla zorgen, de zieken bezoeken, tsedaka bij elkaar brengen, de kinderen lesgeven, onze kinderen bat en bar mitswa laten worden, nieuwe Joden verwelkomen. De traditie: de kehilla sterker maken en daar steun vinden. Omdat dáár de Eeuwige is – als we samen zijn. De goddelijke wereld – volstrekt onbegrijpelijk voor ons – verandert niet. Mijn wereld is kapot, onze wereld is kapot, maar de wereld van de Eeuwige kán niet kapot. In de Hand van God worden wij gedragen. Je hoeft dat niet te geloven, maar je kunt daar – met of zonder geloof -  vertrouwen aan ontlenen. En doe dat vooral.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 29 november 2023

sluit
Staren naar het oneindige


Na de intense en ernstige Hoge Feestdagen – Rosj Hasjana en Jom Kippoer - , zijn we aangekomen bij de vrolijker feesten: Soekot en Simchat Tora. Degenen die een eigen soeka gingen bouwen, konden daar nauwelijks mee wachten tot het zover was. Degenen die geen eigen loofhut hebben gebouwd, zijn welkom in de soekot van de joodse gemeenten en van vrienden en kennissen.
... meer info

Er is altijd veel heen en weer over wat het beste, simpelste, mooiste, betaalbaarste ontwerp is. Van belang is ook of de soeka goed uit elkaar te halen is en goed is op te ruimen. Wie een party-tent heeft gekocht, heeft die moeten ombouwen om een open dak te creëren. Sommigen hebben kant en klare, pre-fab, gemakkelijk op te zetten loofhutten uit Israel laten komen. Dat kost wel een fikse duit, maar ala…

Van mijn voornemen om in het totaal kale landschap van Oost-Groningen nog eens een loofhut te bouwen, is nog niets gekomen. Op mijn terras wil ik er geen meer, sinds de soeka die ik ooit had gekregen (met blinde muren zonder ramen) er nog minstens een half jaar heeft gestaan, omdat ik hem niet in mijn eentje uit elkaar kon krijgen. En in mijn tuin is vanwege de opschietende boomloten van de pruimenboom (die loten moeten er eerdaags echt uit), geen plek meer. 

Een loofhut is iets prachtigs. De soeka geeft het tent- of campergevoel zonder dat je met koffers moet slepen en al het vertrouwde (bed, badkamer, boekenkast) hoeft achter te laten. Het is de ideale plek om ‘niets te hoeven’ – vergelijkbaar met ‘over de brug hangen’, zoals een Amsterdamse psychiater het ooit noemde. Zonder bezittingen betekent ook zonder afleidingen. De soeka is mooi versierd, maar normaliter liggen er bij ons geen Perzische tapijten in en hangen er geen rijk geborduurde sierlappen in de soeka. Dat was vroeger wel het geval in de Mizrachi-wereld, de wereld van de Joden in de islamitische landen. Karig hoeft een soeka trouwens allerminst te zijn. Denk aan de loofhut die Eli Content z.l. heeft versierd in de Snoge, in Amsterdam.

Bij het bespreken van het loofdak van de soeka vroeg ik me opeens af wat de kip en wat het ei was. De rabbijnen hebben voorgeschreven dat de sterrenhemel te zien moet zijn tussen het loof – sjach geheten in het Hebreeuws – door. Maar waarom hebben ze dat voorgeschreven? Bouwden de Bné Jisrael (de nakomelingen van Ja’akov, die later het Joodse volk vormden met anderen uit andere volkeren) in de Oudheid altijd al loofhutten met een dak dat niet helemaal sloot en hebben de rabbijnen dat als norm genomen? Immers, in Eretz Jisrael is het beter om niet al te veel takken af te zagen, en al te veel plantenstengels af te breken, want dan lijdt de natuur daaronder. Bovendien, oorspronkelijk waren het landbewerkers die een loofhut bouwden tijdens de oogst. Misschien hebben de rabbijnen zo’n niet helemaal sluitend dak wel tot halachisch voorschrift gemaakt om zo weinig mogelijk arme mensen beschaamd te maken. 

Maar zo hoeft het natuurlijk niet te zijn gegaan. Het kan ook zijn dat dat half open dak de functie heeft om ontzag op te roepen. Acht dagen per jaar kun je (als het zo uitkomt) slapen in een ruimte die niets laat zien van de sterren, de maan en de zon. Terwijl juist de aanblik van de ‘propvolle’ hemel bij de meeste mensen ontzag oproept. Ontzag voor de schepping. Ontzag voor de Schepper (om Dat Wat Dit Al Tot Stand Heeft Doen Komen maar even zo te noemen – ook al geloof je daar niet in). Dat fonkelende hemelgewelf dat als een gordijn voor het oneindige hangt doet je jouw eigen ego vergeten en verbindt je met Al-dat-is. Wellicht hadden de rabbijnen die ervaring in gedachten toen ze opschreven hoe het dak van de soeka er uit moet zien.

De soeka is ook verbonden met vrede. In de Sjacharietdienst (de ochtenddienst) verzoeken wij dat de ‘soeka van de vrede over ons wordt uitgespreid’. Welk beter hulpmiddel tot vrede dan vrienden en kennissen in de soeka uit te nodigen, om met hen te eten, te lernen en te discussiëren. Het gesprek moet – en kan - de basis leggen voor vrede. 

De soeka is ook een plek van vreugde. En bereidt op die manier voor op Simchat Tora, Vreugde der Wet. Dat is de feestdag waarop het boek Dewariem (Deuteronomium) wordt uitgelezen en meteen weer met het lezen van Beresjiet (Genesis) wordt begonnen. De peuters die moeten beginnen met leren lezen krijgen letters van koek met honing erop. Zo moet het lezen een levenslang verlangen opwekken.

Ontzag, vrede en vreugde – mogen die je vergezellen in de komende maand.

@ Rabbijn Tamarah Benima, september 2023

sluit
De Hoge Feestdagen - anders


Is het mogelijk anders naar de Hoge Feestdagen te kijken dan gebruikelijk? Wat is dan ‘gebruikelijk’? In termen van leven en dood. In termen van tesjoeva: inkeer, terugkeer naar een door de Eeuwige aangegeven leven, terugkeer naar de innerlijkheid van het eigen hart. In termen van herstel van relaties. Vanwege dat laatste, is er doorgaans een sterk interpersoonlijk element met betrekking tot Rosj Hasjana, Joods Nieuwjaar, en Jom Kippoer, Grote Verzoendag.
... meer info

Is het mogelijk anders naar de Hoge Feestdagen te kijken dan gebruikelijk? Wat is dan ‘gebruikelijk’? In termen van leven en dood. In termen van tesjoeva: inkeer, terugkeer naar een door de Eeuwige aangegeven leven, terugkeer naar de innerlijkheid van het eigen hart. In termen van herstel van relaties. Vanwege dat laatste, is er doorgaans een sterk interpersoonlijk element met betrekking tot Rosj Hasjana, Joods Nieuwjaar, en Jom Kippoer, Grote Verzoendag.

Maar hier, op dit moment, zou ik de focus willen richten op de hernieuwing van de kehilla, de gemeenschap. Immers, Rosj Hasjana en Jom Kippoer zijn voor veel Joden de enige dagen in het jaar dat zij naar sjoel komen. Een seider – thuis met familie of bij vrienden – zit er vaak ook nog wel in. Maar regelmatig de neus laten zien bij de diensten en feesten van de kehilla is problematischer. Er is zo veel te doen: werk, zorg voor familie, zorg voor vrienden, eten of iets leuks doen met vrienden en vriendinnen, sporten, zingen in een koor, tuinieren, boeken lezen, uitrusten, wandelen, fietsen, kanoën, het huis opknappen, de schuur opruimen, de kelder herorganiseren, kinderen helpen verhuizen, behangen, schilderen, meubels kopen, apparaten repareren, koken, kleren herstellen, kleren naaien, de was draaien, was ophangen, naar de sportwedstrijden van de kinderen, of de kleinkinderen, zien hoe de kinderen het doen in de musical, het concert of het toneelstuk, of de kleinkinderen, oppassen, zorgen voor de eigen baby of kleintjes, samen iets doen met een opstandige puber, de buurvrouw begeleiden naar het ziekenhuis, de belastingopgaven invullen, de financiële administratie bijhouden, bezoeken aan de huisarts, de specialist, de tandarts, de fysiotherapeut, kranten lezen, het kippenhok of de kattenbak schoonmaken, de hond uitlaten, kleren ophalen van de stomerij, felicitaties op de post doen, cadeautjes kopen, de kapotte badkamerlamp vervangen, de telefoon opladen, oude bloemen weggooien – er is geen einde aan de ‘dingen te doen’. En dan ook nog naar sjoel…?! Met die belachelijke parkeerkosten in Amsterdam-Centrum die je een fortuin kosten…?! Een uurtje of twee uurtjes sjoel kosten je een halve (of hele) dag…!

Dus dan maar alleen als het sort of onvermijdelijk is: met Rosj Hasjana en Jom Kippoer. Dan kun je niet verstek laten gaan. Althans, het kan wel, maar het voelt niet goed. Het zijn namelijk ook de feestdagen waarbij men de anderen van de kehilla ontmoet. Je hebt ze korter of langer niet gezien, maar ze zijn deel van de familie, en daar word je weer aan herinnerd: dat je deel uitmaakt van een grotere gemeenschap. Een gemeenschap waarop je kunt vertrouwen als je steun, troost, hulp nodig hebt. Rosj Hasjana en Jom Kippoer zijn op die manier ook gelegenheden om de banden te verstevigen, banden die wat aandacht nodig hebben.

Gelukkig zijn Rosj Hasjana en Jom Kippoer geen equivalent van kerstdiners en jubileumverjaardagen. De enige verplichting is dat je komt opdraven en meedoet met het davvenen (bidden). Weliswaar komen men op Rosj Hasjana in hun mooiste, vaak nieuwste kleding, maar dat hoeft niet. Sommigen komen zelfs in hun tachrichien (wit-katoenen ‘doodskleden’) – om zich te herinneren dat de Eeuwige met een besluit over leven en dood bezig is. En ‘leuk’ of ‘interessant’ of ‘charmant’ of ‘bescheiden’ of ‘beleefd’ of ‘goed gemanierd’ hoef je ook niet te zijn zoals op bruiloften en partijen. Je brengt het speciale gebedenboek mee en je bent van tekst voorzien. Het belangrijkste van Rosj Hasjana en Jom Kippoer, gezien vanuit dit perspectief, is dat je er bent en gezamenlijk iets onderneemt – een paar uur (Rosj Hasjana) of een hele dag (Jom Kippoer) luisteren, meezingen, reflecteren. In het bijzijn van die anderen met wie je je hebt verbonden als lid of vriend van de kehilla, en daarmee met het joodse volk wereldwijd. Anders dan het gebruikelijk dood en leven, inkeer en reflectie, spijt en vergiffenis, kun je Rosj Hasjana en Jom Kippoer ook zien als hulpmiddelen om de verbinding te maken – met anderen die dezelfde levensvisie en levensinvulling hebben als jij. Een verbinding ook met Joden uit het verleden en met de Joden die na ons zullen komen, en hetzelfde doen: op zijn ‘paasbest’ (zo luidt de Nederlandse uitdrukking nu eenmaal) gekleed gaan, juist heel sober gekleed gaan, davvenen en naar de sjofar luisteren, vasten en aanbijten, en het moment van opluchting en bevrijding aan het einde van Grote Verzoendag ervaren temidden van anderen.

Moge onze kehilla, het geweldige Beit Ha’Chidush, die speciale joodse gemeenschap in het Nederlands-joodse landschap, sterker worden als jullie op de Hoge Feestdagen naar sjoel komen om de verbinding te zoeken.

Sjana towa oemetoeka,
Rabbijn Tamarah Benima
september 2023

sluit
Van apen en koppen


In de dierentuin van Rheine (vlak over de grens met Nederland) zijn ze allemaal aan het eten. De dromedarissen, de zebra’s, de kraanvogels, de ooievaars, de pinguïns, de cavia’s, de baardapen (ik dacht altijd dat het alleen een scheldwoord was, maar baardapen bestaan echt). De geiten eten, de eenden eten, de lepelaars, de deschalada’s, de flamingo’s, de bloedborstbavianen, de hele kolonie wevers (vogeltjes), de katta’s, de vari’s – ze zijn allemaal aan het eten. Sloom, rustig, onvermoeibaar en onverstoorbaar - aan het kauwen. Mijn eigen graasgedrag (‘Wat heb ik nog in de ijskast’, ‘niet die hele zak… opeten’, ‘maak even een behoorlijke maaltijd’, ‘Nu alweer honger…?’ ‘Eet die rommel nou toch niet…’) komt in een heel ander perspectief te staan. Ik ben weliswaar een aangeklede aap, maar al etende toch vooral een kauwende aap.
... meer info

Wat is het Jodendom (en de meeste andere religieuze culturen trouwens ook) toch verstandig om ons alsmaar te laten eten: met Toe Bisjwat vruchten en noten, met Poeriem hamantaschen, met Pesach matzes, met Sjawoe’ot cheesecake en met honing besmeerde alef-bet-letters (voor de jongste kinderen), met Rosj Hasjana ronde, zoete challes, met Soekot de ingemaakte etrogiem van vorig jaar, met Chanoeka latkes en soefganiot. En iedere week: challot en al het lekkere eten dat we ons maar kunnen veroorloven. Ja, af en toe is er ook een vastendag (zo’n zeven keer per jaar). Zijn we dan minder aap en meer mens? Het is maar een vraag, maar geen oppervlakkige.

Wat me in die kleine maar fijne natuurdierentuin ook op heel andere gedachten bracht, was het gestreepte vel van de zebra’s. Dat vel ziet er zo Picassoiaans uit, met al die wilde strepen (vergelijk deze schilderingen maar met de schilderingen die de Spaanse grootheid aanbracht op keramiekschalen en -vazen). Maar die intens zwarte strepen op dat witte vel zijn juist bedoeld om de zebra’s minder (!) zichtbaar te maken op de savanne, de oneindig uitgestrekte grasvelden in Afrika. Zou het kunnen dat al die mannen en vrouwen die de laatste tien, twintig jaar opeens tatoeages hebben laten zetten dat niet doen om op te vallen, maar juist om niet op te vallen. Ik bedoel, als je je lichaam als kladblok gebruikt (zoals een ingezondenbrieven-schrijfster het fenomeen ooit in Het Parool het noemde) wordt je vel minder wit en vallen die witte blote armen en benen misschien minder op. Het is maar een gedachte. Maar wel een gedachte die is ingegeven door het feit dat we bijna allemaal in straten en wijken wonen waar nauwelijks iemand ons kent en waar we alleen al daarom meer gevaar lopen (want temidden van mensen die jou kennen van jongs af aan ben je veiliger, lijkt mij). Er moet toch een reden zijn voor al die ingebrande plakplaatjes op nekken, borsten, billen, armen, benen en buiken. Want mooier worden de meesten er niet op. Vind ik. Van het Jodendom mag het niet: tatoeages. Ze worden als ‘heidens’ gezien. Wat een nogal lam argument is in de huidige tijd. ‘Mam, pap, mag ik een tatoeage van Mickey Mouse op mijn buik?’ ‘Nee, want dat is heidens’. Het arme kind, de arme tiener heeft geen idee wat heidens is; ma en pa trouwens ook niet. ‘Mag een davidster op mijn pols wel?’ Wat zeg je dan?

Een derde observatie: het is in de dierenwereld (zoals gepresenteerd in de dierentuin in Rheine) erg oud-testamentisch – de meeste mannetjes hebben een harem. Als er al een stel dieren is dat totaal aan elkaar verknocht is (al is het maar voor de broedtijd), dan wordt het er expliciet bij vermeld op het uitleg-bordje. De belangrijkste man van de bloedborstbavianen heeft ontzettend veel vrouwtjes en de jonge mannen hebben het nakijken. En bij bijna alle andere soorten is het hetzelfde. Kijken doet ook de gibbon. Hij hangt met zijn klauw om een tak geslagen te hangen en kijkt mij nieuwsgierig aan in zijn verder lege kooi. Hij doet me ontzettend aan Epke Zonderland denken. En zo zou ik hem ook noemen als ik vaker langs zou komen: ‘Epke’.

Maar het is maar toeval dat ik in deze dierentuin ben beland. Op weg naar Berlijn zijn er altijd borden die naar historische plekken, archeologische vindplaatsen, stokoude universiteiten, bijzondere musea verwijzen. Ik besluit voor deze ene keer (tijd zat) naar Kloster Bentlage te gaan. Er blijkt een voormalige zoutfabriek te staan, en in het grootste kloostergebouw is ook een museum gevestigd. Op de bovenverdieping is moderne kunst uit Westfalen te zien. Een aantal monnikencellen zijn nog behouden, maar in mijn verwoestende nieuwsgierigheid vraag ik aan de suppoost waar de grote zaal voor diende. „Dat was een slaapzaal. Voor zo’n veertig monniken.” „Schwulen”, laat ik mij ontvallen, in mijn verpletterende onschuld. De suppoost raakt helemaal van zijn stuk. Nederlanders kunnen zo ontzettend direct zijn, maar zo erg… zo erg heeft hij nog nooit meegemaakt. „Nee, ze waren ontzettend kuis. Het waren monniken! Ze sliepen op strobalen.” Heb ik niet gehoord van een klooster in Oostenrijk waar ze zich geen raad weten met alle mannen die monnik willen worden? Wel 150? „Nee, nooit van gehoord.”

Mijn ‘homoseksuelen’-insteek kwam trouwens niet zomaar uit de lucht vallen. Een bevriende, schwule, Romeinse vriend die ooit in het Vaticaan werkte, gaf als antwoord op mijn vraag hoeveel procent homoseksueel is in het Vaticaan (veertig procent?) ooit het memorabele antwoord: „Tachtig procent.” (Ik heb het over het Vaticaan, niet over de katholieke kerk in zijn totaliteit!) Het overgrote deel van de hetero priesters en monniken zijn tijdens de seksuele revolutie in het Westen, in de zestiger en zeventiger jaren, de kerk uitgestapt en getrouwd. Maar ik besluit de suppoost van Museum Kloster Bentlage niet met deze informatie lastig te vallen. En ook niet met de info dat ook in de ultra-orthodoxe jesjiewot van de moderne tijd authentieke homoseksualiteit én situationele homoseksualiteit zich voordoet (door de strikte scheiding van mannen en vrouwen). Wat zou hij aan moeten met deze kennis over een hem vreemde wereld?

Op de benedenverdieping is de sacrale kunst en de geschiedenis van 800 eeuwen van het klooster te zien. Als ik denk weg te kunnen (oorkondes, maquettes, borstbeelden van de aristocratie zijn niet zo ‘mijn ding’), vraagt een suppoost (een andere) of ik de relikwieën heb bewonderd. Nee! Hij voert mij door een sluip-door-kruip-door-gang, naar een licht verduisterde uitstalkamer. Daar hangen twee ‘kunstwerken’, ieder van 1,5 bij 1 meter.

Met open mond en in totale verbijstering staar ik naar deze knekelparadijzen. Want dat zijn het. De grote middenvlakken van deze ‘kunstwerken’ (er moeten aanhalingstekens bij staan) bestaan uit botten: Jezus aan het kruis in het midden, en daar boven, onder en aan de zijkant van hem tientallen ellepijpen, tibiassen, vingerkootjes, ribben en zo verder. In de omlijsting is de ene na de andere schedel aangebracht, wel vijftien in iedere lijst. De echte doodskoppen hebben zeer uitgebreid bewerkte tiara’s op. Het geheel is bezaaid met half-edelstenen, edelstenen, bloemen gemaakt van alle mogelijke stoffen, zilveren versieringen, en wat al niet. En het zijn allemaal relikwieën – overblijfselen van heiligen (of wie daarvoor doorgingen). Het is gruwelijk. Echt gewoon gruwelijk.

Als je diepgaand overtuigd bent dat er ooit een joods-christelijke beschaving heeft bestaan (of zelfs nog bestaat), ga naar Kloster Bentlage en bekijk die ontzetting genererende relikwieën-paradijzen. Dat idee stort daar ter plekke in de afgrond die er altijd tussen Jodendom en Christendom is geweest. En vaak nog is. Joden en Christenen kunnen heel goed met elkaar leven, en hebben dat door bijna alle eeuwen ook gedaan (in weerwil van alle narigheid), maar het Christendom (vooral het katholieke en het middeleeuwse) gaat zó anders met de dood om dan het Jodendom, en daarmee met het leven, dat het bijna niet te begrijpen is. Maar daarvoor moet je dan wel op reis gaan en je blootstellen aan het onverwachte. Als er geen joodse feestdagen zijn, is daar ampel tijd voor. En als je al naar die kunstwerken van dode botten gaat kijken (het is wel een fenomeen), ga dan ook naar die alleraardigste dierentuin, en geniet van de pinguïns die op een meter afstand van je komen, van de weide met tientallen ooievaars, of van de volière met de grootste verzameling wevervogeltjes. God troost en verheugt ons met schoonheid.

Een goede juli-maand gewenst.

@ Rabbijn Tamarah Benima, Amsterdam/Berlijn 25 juni 2023

sluit
De Almachtige doet echt Alles Wat Kan


De beroemde uitspraak: „De duivel zit in de details” kent iedereen. Maar is er ook een soortgelijk gezegde te formuleren over de Eeuwige? Mijn voorstel zou zijn: „God zit in de correctiemechanismen”.

Als mensen zwaar ziek worden, en al helemaal als het kinderen betreft, en er geen genezing mogelijk is, als er ernstige conflicten uitbreken met veel slachtoffers, zonder dat vrede in zicht is, als mensen worden onderdrukt en vernederd, zonder dat iemand voor hen opkomt is het bijna een automatisme om te roepen: ‘Waar was God?’ of ‘Waar is God nu?’. Mijn antwoord is: ‘Altijd en overal, alleen die aanwezigheid wordt niet onderkend, omdat er onmogelijke fantasieën aan ‘Gods Aanwezigheid’ vastgeplakt zijn geraakt.
... meer info

Bij een Aanwezige God verwacht men een Bulderende Stem, zoals onder aan de voet van de berg Sinaï werd gehoord door de Bné Jisrael, de nakomelingen van Ja’akov. Een Helder Klinkend Geluid waarin de Woorden Duidelijk Te Onderscheiden Zijn. Zoals met de Tien Woorden/Tien Geboden. Een God die Aanwezig is moet een Krachtige Arm hebben die het mogelijk dodelijke slachtoffer Weggrist voor een auto, trein of paard. Een God Die Iets Uitricht moet een soort Vlammenwerper zijn die een vijand tot as Verpulvert.

Er zullen vast mensen zijn die de Aanwezige God op zo’n manier hebben horen spreken en/of functioneren. Maar in het gewone leven (voor zover er ooit iets ‘gewoons’ aan het leven kan zijn) zit het, volgens mij, anders. In dat leven van ons is de Eeuwige werkzaam in de correctiemechanismen. Het leven op aarde is niet georganiseerd als een perfect treinstelsel, met rails die nooit krom trekken of bevriezen, wissels die het altijd doen, roosters waarin geen fout is gemaakt, waarin nooit objecten op de rails liggen, de elektriciteitsvoorziening nooit hapert, de machinisten nooit in slaap vallen of een hartaanval krijgen. Nee, ‘het leven’, al het levende, loopt voortdurend ‘uit de rails’.

Alleen elke fractie van een seconden zijn triljoenen correctiemechanismen aan de gang om wat fout dreigt te gaan weer binnen de marges van het goede, het functionele, het zinvolle te laten verlopen. We kunnen stappen zetten zonder om te vallen dankzij de correctiemechanismen van pezen en spieren. We kunnen van alles eten zonder ziek te worden dankzij de correctiemechanismen van ons immuunsysteem. We kunnen objecten herkennen, omdat de correctiemechanismen in ons brein permanent aan het schiften zijn tussen ‘foute’ en ‘goede’ interpretaties. Enzovoorts.

Totdat de correctiemechanismen het niet meer doen, omdat de aanval op ons systeem (ons lichaam, onze geest, onze sociale groep, onze cultuur, ons land, onze religie, ons bestaan in zijn volle breedte) te groot is om af te kunnen slaan. Of omdat wij zelf alle waarschuwingen hebben genegeerd (zoals we bijna automatisch de waarschuwingen op een pakje sigaretten negeren) en er niets meer te corrigeren valt voor/door de correctiemechanismen. Door God dus, in mijn visie en terminologie. De Almachtige is dan machteloos. De Eeuwige staat erbij, kijkt ernaar en heeft verdriet.

De arbeidsdeling is dus als volgt (in mijn visie en terminologie): de Eeuwige zorgt voor 99,999 % van alle correctiemechanismen waar we ons niet van bewust zijn en voor ons zijn er een aantal correctiemechanismen, waarmee we nog een minieme, maar significante bijdrage kunnen leveren aan het ‘niet uit de rails lopen’ of het ‘weer op de rails krijgen’. Er dat zijn: werken (alle soorten en maten); davvenen (bidden); tesjoewe doen (tot inkeer komen); vergiffenis vragen; opruimen (alle soorten en maten); plezier maken; dankbaarheid ontwikkelen en uiten; niet roddelen; geen kwaadspreken; incasseren; geen wrok koesteren; geen niet-defensief geweld plegen; de armen en verdrukten helpen; gerechtigheid nastreven. En, in mijn visie en formulering: bewust worden (alle soorten en maten).

Strekking: het gaat erom niet te focussen of wat er fout gaat of fout is gegaan, maar om wat er goed gaat – ondanks alles.

@ Rabbijn Tamarah Benima, Amsterdam, eind mei 2023

sluit
Neerdwarrelende vrijheid


Wat is er anders aan deze mei dan andere maanden mei? Dat 4 en 5 mei en Sjawoe’ot in dezelfde maand vallen. Met Sjawoe’ot, het Wekenfeest, staat het geven van de Tora op de berg Sinaï centraal. Het is die gift aan de Bné Jisraeel, die deze nakomelingen van aartsvader Jakob/Ja’akov tot het joodse volk maken (al kan men daarover twisten, maar die twist hoeven we hier en nu niet uit te vechten). Ja’akov’s kinderen en kleinkinderen werden tot een volk, samen met allen die niet tot deze familieclan behoorden, maar die wel met hen mee trokken uit Mitsrajiem, het Land van Benauwenis, Egypte.
... meer info

De ochtenddienst met Sjawoe’ot is zeer uitgebreid (maar niet bij BHC; wij vieren hem met de kinderen op vrijdagavond), wat begrijpelijk is want de lof van de Eeuwige moet op alle mogelijke wijzen worden geuit. Maar voor het zo ver is, is er 4 en 5 mei.

Voor velen onder ons is 5 mei een dag van gemengde gevoelens. Hoezo de bevrijding vieren?! Toen onze vaders en moeders, broers en zusters, grootmoeders en grootvaders, tantes en ooms opdoken uit de onderduik, was er eerst de onzekerheid over het lot van andere familieleden. Wie uit de kampen terugkwam, wachtte het verwoeste joodse leven en het bizarre gebrek aan hulp; de Nederlandse overheid was niet in de overlevenden geïnteresseerd, en de overgrote meerderheid der burgers evenmin. Het handjevol dat wel hulp wilde bieden, stond met lege handen. Mijn moeder die hielp op het Centraal Station van Amsterdam vertelde mij: „Mensen die terugkwamen uit de kampen waren verschrikkelijk boos dat ze geen lakens kregen. Maar we hadden geen lakens. We hadden zelf maar een laken.” Het is het verhaal van ‘de Kleine Sjoa’, zoals de historicus Isaac Lipschits het noemde in de jaren negentig van de vorige eeuw. Dus bevrijding….?! Niet voor hen.

En toch ook wel voor hen. En voor ons.

Maar net als de bevrijding uit Mitsrajiem, brengt de vrijheid die we toen verwierven verplichtingen met zich mee. We mogen Egypte uit teneinde een wereld en een samenleving te scheppen zoals de Eeuwige die voor ogen heeft en die goed voor alles en iedereen zou zijn als we ons aan Gods aanwijzingen zouden houden. Het joodse volk krijgt een opdracht, een taak, een functie die net zo dwingend en beklemmend kan zijn als het zijn van president, van moeder of vader, van hoofd van een school of directeur van een groot bedrijf, van een laboratorium waar tientallen mensen werken, van een sportcoach die pupillen moet trainen, van een arts of een priester. Allemaal prachtige opdrachten, taken, functies, maar ook met zoveel verantwoordelijkheid dat je je soms afvraagt of ‘dit nu is wat ik wil’. Jood / Jodin zijn is een opdracht. Je hebt een taak. Je bent in dienst van de Eeuwige – zeer vererend, maar… je hebt het maar te doen, je kunt niet voor 100 procent kiezen hoe je wilt leven.

En toch is de vrijheid juist ook te vinden in de voorschriften die de Eeuwige van Sinaï heeft laten neerdwarrelen. Al kun je dat waarschijnlijk pas beamen als je min of meer volgens de mitswot leeft, dat wil zeggen als je je laat zeggen hoe met tijd, werk, seks, voedsel, andere mensen, dieren, de materiële wereld en de eigen constructieve en destructieve aandriften om te gaan.

Tijdens de bezetting (tijdens iedere bezetting) was die vrijheid – de politieke en de vrijheid van handelen – vernietigd. 

Toch zijn er ook in zo’n situatie (bezetting, gevangenschap door dictators, gevangenschap in het lichaam door ziekte en handicap, gevangenschap in de geest door dwangvoorstellingen, door onderdrukking van allerlei aard) altijd mensen die de geestelijke, emotionele en spirituele vrijheid weten te bewaren. In zichzelf, voor zichzelf. En soms daardoor ook voor de mensen om hen heen.

Deze mei is bijzonder: vanwege zowel 4 en 5 mei als Sjawoe’ot. Met het besef: niets is er zo maar. Vrijheid niet. Het joodse volk niet. En de Eeuwige ook niet. Men moet de vrijheid, behoren tot het joodse volk, dienstbaar zijn aan de Eeuwige kiezen. Het is een paradox: een ‘gedwongen’ of ‘afgedwongen’ keuze. Maar wel een keuze.

Maak er een mooie maand van.

@ Rabbijn Tamarah Benima, mei 2023

sluit
Vrijheid vergt offers – een Pesachoverdenking


Sebastian Junger is oorlogsverslaggever. De oorlog in Bosnië was de eerste oorlog die hij versloeg. Daarna volgden de oorlogen in Afghanistan, Irak, en noem alle andere maar op. Zijn zesde boek, het laatste, heet Freedom. Ik heb het niet gelezen, maar Junger werd geïnterviewd door Bari Weiss op Honestly. Dat is de podcast-poot van het mediabedrijf dat zij startte. Bari Weiss was redacteur van The New York Times. Zij vertrok daar in 2020 nadat ze het antisemitisme bij deze van oudsher gerenommeerde krant niet meer kon verdragen. Er is nog veel meer te zeggen over haar, maar dat zal ik hier niet doen.
... meer info

Junger beschrijft in Freedom de tocht die hij maakte met twee anderen. Ze liepen ruim 600 kilometer langs treinrails, door de Verenigde Staten. Dat is illegaal en gevaarlijk. Maar het gaat Junger juist – al zijn hele leven – om dat gevaar. Zijn grootvader was joods. Zijn vader (geboren 1923, Dresden) vluchtte in 1933 met zijn familie voor de nazi’s naar Spanje, van waar zij in 1936 vluchtten naar Frankrijk, om uiteindelijk naar de Verenigde Staten te emigreren. Sebastian zelf weet de vrede en welvaart waarin hij opgroeide op waarde te schatten. Maar, zegt hij, „wij zijn sociale dieren, als we alleen zijn in de natuur sterven we bijna onmiddellijk, we overleven omdat we deel uitmaken van een groep.” Het is cruciaal voor mannen én vrouwen, stelt hij, „om aan de groep die je in staat stelt te overleven, te tonen dat je het waard ben om er lid van te zijn.” Junger werd zich er al jong van bewust dat hij zich niet op die manier had kunnen bewijzen. Hij koos gevaarlijke situaties om dat bewijs wel te kunnen leveren.

De Eeuwige laat ons, onder leiding van Mosjé, ontsnappen uit Mitsrajiem/Egypte/het Land van benauwenis. Naar de vrijheid. Maar de Eeuwige kiest een weg die veel langer is dan nodig om naar het Beloofde Land te komen. Heeft die veel langere weg door de woestijn hetzelfde doel als Junger had met zijn tocht: om werkelijk te ervaren wat vrijheid is? De Bné Jisraël (de nakomelingen van Ja’akov) en het ‘zootje ongeregeld’ dat met hen meetrekt uit Mitsrajiem krijgen veertig jaar de tijd om aan de vrijheid te wennen en haar te omarmen. De generatie die uit Egypte wegtrekt, lukt dat trouwens niet, zij sterven allen in de woestijn. Maar de generatie na hen lukt het wel. En het blijft moeilijk, tot aan onze eigen generatie aan toe. Hoe geef je vorm aan de vrijheid – niet alleen voor het individu, maar voor de hele gemeenschap waar je deel van uit maakt?

Junger heeft daar pregnante ideeën over. Een citaat uit Freedom: „Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid moest men voor de vrijheid lijden, zo niet sterven, en dat verhoogde haar waarde tot iets dat bijna heilig is. In moderne democratieën is een ethos van opoffering voor de gemeenschap (oorspronkelijk: „an ethos of public sacrifice”) zelden nodig, omdat de vrijheid en het overleven min of meer gegarandeerd zijn. Dat is een grote zegen, maar het maakt dat mensen geloven dat iedere vorm van opoffering, bijvoorbeeld de rantsoenering van water tijdens een droogteperiode, een vorm van regeringstirannie is, terwijl het net zo min een vorm van tirannie is als de rantsoenering van water op een reddingsboot. De idee dat we alle voordelen van een maatschappij kunnen genieten zonder dat we iets verschuldigd zijn, is letterlijk infantiel. Alleen kinderen zijn niets verschuldigd.”

Wij zijn kinderen, het staat zelfs in onze naam: ‘Bné’ – Kinderen, nakomelingen. Kinderen van Jisraël/Ja’akov. We zijn ook ‘kinderen van de Eeuwige’. Maar zijn we daarom onvolwassen kinderen die ‘niets verschuldigd zijn’? Dat lijkt me niet. De Uittocht uit Egypte, die we met Pesach vieren, ‘naspelen’, zelf ondergaan, is de voorwaarde om als vrij mens te kunnen leven. Als vrije volwassene! Dat wij wel degelijk iets (veel zelfs) verschuldigd zijn, wordt ons bij de berg Sinaï duidelijk gemaakt. Daar wordt ons uitgelegd wat er van ons verwacht wordt: een leven zonder onderdrukking van anderen, zonder corruptie, zonder afgoderij, zonder verslaafd te zijn, zonder seksuele uitspattingen, zonder wreedheid, met compassie, met nabuurschap, met rechtvaardigheid, strevend naar vrede.

De woestijn waarin we na de Uittocht terecht komen is bij uitstek een plek waar wij als voormalige slaven op elkaar moeten leren vertrouwen willen we daar niet doodgaan. We moeten zelfs vechten voor die vrijheid. Eerst met de Egyptische soldaten (een strijd die de Eeuwige uiteindelijk voor ons voert), en daarna in onze strijd met Amalek (de aartsvijand vanaf die tijd), die de ouden van dagen, de zieken, de kinderen, de zwakken in de achterste gelederen aanvalt. Bereid te sterven voor hun verdediging, zoals de Bné Jisrael waren in die strijd tegen de Egyptenaren en tegen Amalek, is een opoffering die de vrijheid toen al van ons vroeg.

In de loop van de duizenden jaren dat onze joodse beschaving bestaat, hebben Joden keer op keer hun leven op het spel gezet om de vrijheid die hen bij de Uittocht uit Egypte werd geboden, vast te houden, te beschermen, uit de klauwen van politieke en sociale misdadigers te redden. Ze hebben hun leven in de waagschaal gesteld, juist niet om hun eigen leven te redden, maar voor het leven van anderen. Als ze hun eigen leven zeker hadden willen stellen, waren ze weggelopen, maar dat hebben ze niet gedaan.

De Uittocht uit Egypte is een collectieve gebeurtenis, met een collectief doel: vrijheid voor allen die tot de gemeenschap behoren en willen behoren. Dat vraagt offers. We worden tot het brengen van persoonlijke offers eerst ‘opgevoed’ door het brengen van het Pesachoffer. Maar uiteindelijk gaat het erom als volwassene offers te kunnen brengen, in de zin zoals Junger het bedoelt: voor de vrijheid, waarvan de waarde, vanwege die opofferingen, „bijna iets heiligs is”. Het joodse volk wordt opgedragen een heilig volk te zijn, dat wil zeggen, een volk dat bereid is zijn leven te geven voor iets wat waardevoller is dan geld en goederen, aanzien en respect, een hoog ambt of positie, waardevoller zelfs dan bestaanszekerheid en veiligheid: vrijheid! Omdat een mens alleen in vrijheid de Eeuwige kan dienen.

Pesach is het feest van de vrijheid. Maak er een gelukkig feest van. Pesach sameach.

@ Rabbijn Tamarah Benima, Amsterdam april 2023

sluit
Poeriem: de opdracht om plezier te maken

Poeriem is een vreemd feest. Hoewel je het in eerste instantie niet zou zeggen is het een diep spiritueel feest. Net als Carnaval. Juist door het carnavaleske kan de indruk ontstaan dat Poeriem niets met innerlijke transformatie en het tillen van sociale relaties naar een hoger niveau, van doen heeft. En toch gaat Poeriem juist daarover.
... meer info

Het is niet toevallig dat juist ultra-orthodoxe mannen zich met Poeriem graag kleden als koningin Esther of – nog uitdagender – als Vasjti. De geaccepteerde koningin (Esther) en de verworpen koningin (Vasjti). Juist bij de charediem (ultra-orthodoxen) zijn de rolpatronen voor mannen en vrouwen extreem scherp getrokken. De Esther/Vasjti-uitdossingen van charedische mannen is een teken dat zelfs zij (die normaliter die strenge scheidslijnen minutieus in acht nemen) zich er door bekneld voelen. Als je zozeer ‘man’ moet zijn, wil je kennelijk ook wel eens weten/voelen/ervaren hoe het is om ‘vrouw’ te zijn. Hoe is het om op hoge hakken te lopen, lipstick op te doen, een weelderige pruik op de zetten, om het uniforme zwarte pak te verruilen voor een wufte jurk? Charedische vrouwen trekken minder vaak een mannenpak aan. Zoals voor alle joodse vrouwen van alle stromingen en alle leeftijden is het ook voor hen superaantrekkelijk niet alleen op vrijdagavond als esjet chajiel (‘een vrouw van waarde’) te worden toegezongen, maar er ook als een prinses, een bruid, de mooiste vrouw op aarde uit te zien.

In de megillat Esther, het bijbelboek dat met Poeriem wordt gelezen, komt de Eeuwige niet voor. God wordt nergens genoemd. Alleen uit het verloop van het verhaal zelf kan de Aanwezigheid van de Eeuwige worden opgemaakt. Hoe zou het verhaal over een op handen zijnde volkerenmoord onder de Joden van Perzië ooit goed hebben kunnen aflopen als de Eeuwige het niet had gewild, en niet helpend actief was geweest?! Maar de goddelijke steun en het goddelijke ingrijpen worden nergens in de tekst benoemd.

Waar het verhaal in het Boek Esther wel vol mee staat is onwil, verzet, rebellie, machinaties, angst, lafheid, trots, Schadenfreude, illusies, leugens, kwaadsprekerij, foute politieke relaties, foute politieke beslissingen, foute berichtgeving, trots, snobisme, vijandschap, vernedering, hebzucht, strijd waarbij massale aantallen doden vallen. Het hele spectrum aan menselijke driften en het hele spectrum aan machinaties om die driften bevredigd te krijgen heeft een plek in de tekst. De schaduw in de menselijke persoonlijkheid, om met Carl Jung te spreken, wordt uitgetekend in het Boek Esther.

De feitelijk bizarre opdracht om zo lazerus te worden dat men het verschil tussen Mordechai en Haman niet meer weet, kan gezien worden als een opdracht om de strikte scheiding die ieder enigszins gezond mens hanteert: ‘ik heb weliswaar een paar fouten, maar ben in wezen helemaal goed’ en ‘de ander heeft niet alleen fouten, maar is in wezen helemaal slecht’, naar beneden te halen. In sterk benevelde toestand maakt het niet meer veel uit wie de held en wie de boosdoener is, wie de redder en wie de vervolger, wie de macht perverteert en wie integer blijft. Als we heel eerlijk zijn, vervullen we al die rollen; als we heel eerlijk zijn onderkennen we alle neigingen in ons zelf die ons maken tot ‘de goede’, ‘de slechte’, de ‘manipulator’, ‘de integere’, ‘degene die wil moorden’, ‘degene die zijn leven wil redden’. In het dagelijkse leven is het veel te moeilijk om al die lichte en donkere aspecten van ons zelf onder ogen te zien. Maar met een paar flessen wodka of gin of whisky of wijn in het lijf, is het gemakkelijker om de vervaging van alle harde begrenzingen te verdragen. Wij zijn Mordechaï én Haman, we zijn Esther én Vasjti, we zijn het konkelende familielid zoals de familieleden van Haman, we zijn de laffe en deloyale Esther als zij nog laf en deloyaal is.

Dit speelt allemaal nog op het interpersoonlijke vlak. Maar Poeriem gaat ook over het optillen van sociale relaties naar een hoger niveau – ik schreef dat al. Hoe veel relaties tussen mensen worden niet verziekt, omdat de een voor de ander de belichaming van het kwaad is geworden. Ooit vrienden, ooit goeie maatjes, ooit geliefden, ooit gezworen zakenpartners, ooit leden van een team, maar dan gebeurt er iets. Een verkeerd woord, een verkeerde blik, een verkeerde beslissing, het achterwege blijven van een geste, plotseling gebrek aan belangstelling. En de relaties zijn stuk. Wat er eerder was, telt niet meer. Gezamenlijke ervaringen worden aangepast in de herinnering en in het verhaal over het herinnerde.

Er zijn dan verschillende uitwegen. Vergeving, is een mogelijkheid. Voor vergeving moet men bereid zijn om zich het goede te herinneren en de wens hebben om dat goede dat er was weer tot leven te wekken. Acceptatie dat de breuk onherroepelijk is, is een andere mogelijkheid. Er is een fundamenteel verschil zichtbaar geworden; misschien was dat er altijd al en is het naar de oppervlakte gekomen, of het is in de loop der tijd ontstaan. Zich totaal verplaatsen in de positie van de ander is een derde mogelijkheid. Dat is de mogelijkheid van Poeriem. Zonder angst ‘de Haman’ in onszelf omarmen (zonder uiteraard het geweld dat de echte Haman zou uitoefenen), zonder angst ‘de Mordechai’ in onszelf omarmen, de moedige (zonder overmoedig te worden). En dan zien hoe de werkelijkheid zich verder ontwikkelt.

Om Poeriem te kunnen vieren hoef je niet al deze overwegingen door te nemen. Je kunt Poeriem als een deel van de spirituele weg beschouwen. Maar het hoeft niet. Je kunt je ook gewoon lekker mal en/of mooi uitdossen. En genieten van de creativiteit en het plezier waarmee anderen over hun Poeriemkledij hebben nagedacht. En, als je de kater ervoor over hebt, kun je je een stuk in de kraag drinken zoals je maar één keer per jaar mag doen. De Eeuwige is op de achtergrond aanwezig. En hoewel er nergens in Tanach staat dat de Eeuwige plezier heeft (of maakt), ben ik ervan overtuigd dat de Eeuwige die geen lichaam heeft om iets feestelijks aan te trekken, jaloers op ons is dat wij dat wel kunnen. En ik ben ervan overtuigd dat de Eeuwige plezier heeft als wij plezier hebben. Dus Chag sameach, een hele leuke Poeriem gewenst.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 24 februari 2023

sluit
Een Driftige God

De uitwisseling met een toehoorder nadat ik een lezing over Jodendom had gegeven, zal ik niet gauw vergeten. Ook al is het zeker tien jaar geleden. De man zocht even naar woorden en zei toen: „De God van het Nieuwe Testament is me toch liever dan de God van het Oude Testament.” Pas na drie maanden wist ik wat ik had moeten antwoorden: „Er is maar één God, dus er is niet een God van het Oude Testament, en een God van het Nieuwe Testament. Het is één en dezelfde.” Ik had dat antwoord toen niet ‘bij de hand’, en het is de vraag of ik het nu, na al die jaren, zou geven.
... meer info

Waarom twijfel ik daar aan? Voorafgaand aan de havdala-op-zoom, iedere uitgaande Sjabbat, lernen we een kwartiertje. (De link is altijd op Reshet, het intranet voor leden en vrienden van BHC te vinden). Eerst hebben we het boek Amos doorgelezen, en nu zitten we midden in het boek Hosjea. Geen gemakkelijk te verstouwen teksten, die tirades van de profeten, om het eufemistisch te zeggen. Ze gaan allebei ontzettend tekeer tegen de Bné Jisraël, de nakomelingen van Jakov/Jisraël. Of tegen het joodse volk als zodanig. Het meest voorkomende verwijt is dat het joodse volk ontucht heeft gepleegd door het met andere goden te houden. Die andere goden aanbidden ze, brengen ze offers, ze gaan ervoor door de knieën. In de tempels van andere goden maken ze zich schuldig aan seksuele omgang met tempelhoeren. Het joodse volk is ontrouw, in allerlei opzichten. Bovendien vertrapt het de gerechtigheid.

Als je van Amos of Hosjea hoort hoe het volk daarvoor wordt gestraft– vernietigd met allerlei methoden – rijzen je de haren te berge. Natuurlijk komt er daarna de verzekering dat de Eeuwige Zijn volk nimmer in de steek zal laten, het zal koesteren, het zal beschermen tegen vijanden, het zal dragen op engelenvleugels, het weer zal verzamelen uit de verstrooiing der ballingschap. Maar, eerlijk gezegd, af en toe doet de Eeuwige me - in de beschrijvingen van de profeten (Amos, Hosjea en de anderen) - denken aan een gewelddadige partner. Ziek van jaloezie of bezitterig tot op het bot, slaat hij je, breekt je botten, sluit je op, straft je op andere manieren, drijft je tot zelfmoord, om daarna – vol berouw – te zeggen dat hij het nooit meer zal doen. Dat al dat geweld een uitdrukking is van de liefde die hij voor je voelt; dat is toch duidelijk?! (Ik schrijf hier ‘hij’, maar natuurlijk zijn er ook vrouwen die hun partner slaan en tot wanhoop drijven).

‘Mijn’ Eeuwige verschilt honderd procent van ‘de God van Amos en Hosjea’. ‘Adonai li’, ‘de Eeuwige is bij mij’, zijn woorden uit de laatste regel van Adon Olam (vaak de slotzang van een dienst). ‘We lo ira’, ‘Ik heb geen angst’. Zo ervaar ik dat nu (na bijna een heel leven waarin dat beslist niet zo was, zeg ik erbij): dat de Eeuwige altijd bij mij is; een permanente gesprekspartner; niet een entiteit waarvan ik vernietiging te vrezen heb, integendeel; ‘Mijn’ Eeuwige beschermt mij, ook als ik me daar 999 van de 1000 keren dat ik word beschermd, niet van bewust ben.

En toch! Die woedende uitvallen van de profeten tegen het ontrouwe volk moeten een functie hebben. Een positieve functie. Welke dat is, is me nog lang niet helemaal duidelijk. Desondanks – ondanks die onduidelijkheid over het nut van dat goddelijke getier - is de ongebroken, onophoudelijke, alsmaar herhaalde oproep tot gerechtigheid ook iets om trots op te zijn. Die is revolutionair. En het verband dat de profeten leggen tussen het vertrappen van de gerechtigheid en het verwoestende effect op het volk, op de volkeren, op de wereld,  is ook revolutionair.

De vernietiging van mens en aarde is niet arbitrair – ‘dat hoort nu eenmaal bij het leven op aarde’ – nee, het is gevolg van ons handelen. Onze Driftige God heeft misschien reden om driftig te zijn: razend om het onrecht. Zoals wij zelf vaak zo razend zijn om het onrecht op deze wereld. Al die boze teksten van Amos en Hosjea zijn wellicht ook uitspraken van een Machteloze God. (Het woord ‘God’ gebruik ik heel zelden, want wat bedoelen we daarmee? Maar hier doe ik even of die term niet problematisch is). De Eeuwige is tot alles in staat, daarvan ben ik overtuigd, maar de Eeuwige is ook machteloos, daarvan ben ik ook overtuigd. Kan dat samengaan? Bij anderen niet, vermoed ik, bij Joden wel.

@ rabbijn Tamarah Benima, februari 2023

sluit
Nieuw leven


Het jaar 2022 was een jaar van tegenstellingen. Niet alleen van de meest destructieve vorm; oorlog, maar ook van vriendschappen die werden verbroken; vriendschappen die soms decennia lang bestonden. In families ontstonden breuken: broers en zusters, ouders en kinderen die niet meer met elkaar wilden spreken. In religieuze gemeenten van allerlei denominaties liepen de gemoederen hoog op over hoe zó te handelen dat iedereen zich veilig voelde. Wat dat betreft is het jaar dat achter ons ligt anders dan voorgaande jaren.
... meer info

Op Oudjaar/Sjabbat kwam, heel toepasselijk als afsluiting van 2022 en vooruitblik op de komende jaren, een stukje Jechezkel/Ezechiël aan de orde als haftara (profetenstuk bij de Tora-lezing van die week). De verzen 15-28 van hoofdstuk 37 vertellen dat in de toekomst Jehoeda, degene die de stammen Jehoeda en Benjamin representeert, en Joseef, die staat voor de andere tien stammen, weer verenigd zullen worden. Er zal weer één volk zijn, één koninkrijk (en niet het Noordrijk en Zuidrijk, het in tweeën uiteengevallen rijk van de grote koningen). Er zal weer één koning zijn: David. Jechezkel moet om die toekomstige hereniging te bewerkstellingen een magische handeling verrichten. Dat draagt de Eeuwige hem op. Hij moet twee takken nemen, op de ene moet hij ‘Jehoeda’ schrijven, op de andere ‘Efrajiem’ (als nakomeling van Joseef). Die twee takken brengt hij bij elkaar, zodat zij ‘één’ worden.

Het is een heel troostrijk stukje Tenach-tekst, dat stukje uit het boek Jechezkel. Net als het stukje dat eraan voorafgaat: die beroemde tekst over een vallei die bezaaid ligt met verdroogde botten. De losse botten vormen skeletten. Die krijgen pezen en spieren en huid. En ten laatste wordt een levensadem ingeblazen. Jechezkel heeft de wind uit de vier windrichtingen geroepen om dit blazen te doen. In de Naardense bijbel laat de Eeuwige de profeet weten dat de tot leven gewekte verdroogde botten, ‘haroegiem’ in het Hebreeuws, „de vermoorden” zijn (37:9). Net als in de Engelse vertaling op Sefaria, die het heeft over „the slain”. De Herziene Statenvertaling kiest voor het woord ‘gedoden’.

Hoe deze mensen aan hun einde zijn gekomen wordt echter verdonkeremaand in de Nieuwe Bijbel Vertaling: „deze doden”. Opmerkelijk. Dat het bij deze ‘roegiem’ gaat om het joodse volk blijkt uit vers 11, waarin de Eeuwige zegt dat hij de opnieuw tot leven gewekte mensen „kol Beit Jisrael hema’, het hele Huis van Israël zijn, oftewel het joodse volk. Ook daar dat verschil in vertaling. De Naardense Bijbelvertaling en de Herziene Statenvertaling hebben „heel het volk Israël’, maar de Nieuwe Bijbelvertaling houdt het op ‘het volk Israël’. Een klein verschil, maar wel met heel andere associaties. In de precieze vertaling kan men lezen dat het hele joodse volk ‘roegiem’ zijn, bij de - in mijn ogen - minder precieze vertalingen is het joodse volk een volk van doden. Net als andere volkeren, zeg maar. Terwijl we in dat opzicht helaas niet zijn als ‘de volkeren’.

Troostrijk noemde ik de twee beelden: het beeld van de vallei met dorre botten, en het beeld van de twee takken ‘Jehoeda’ en ‘Efrajiem’. In het beeld van de vallei zegt God dat Hij heel het huis Israël zal terugbrengen naar „admat Jisrael”, de ‘grond’ van Israël. In het tweede beeld dat de verzamelde stammen in erets Jisraeel ooit weer de politieke en staatkundige kloof zullen weten te overbruggen. Wie naar het huidige Israël kijkt en zijn hart vasthoudt over de ontwikkelingen, kan zich gesterkt weten door het visioen van het weer samengaan van alle nakomelingen van Ja’akov/Jisraëel. Ooit. Maar ‘ooit’ hoeft niet zo ver in de toekomst te liggen. Toch?!

Wie naar de huidige wereld kijkt, en zijn hart vasthoudt over de ontwikkelingen, kan zich ook gesterkt weten. Waarom zou er voor al die mensen die in de actuele oorlogen zijn gedood en nog gedood gaan worden, niet dezelfde hoop zijn: dat de gewelddadige tegenstellingen ooit weer overwonnen worden. Dat het joodse volk een licht voor de volkeren moet zijn, zoals in haar opdracht staat, hoeft niet slechts te betekenen dat we qua gedrag en qua inzet en qua dienstbaarheid het goede voorbeeld moeten geven. Het zou ook kunnen betekenen dat het troostrijke perspectief dat de Eeuwige ons, het joodse volk, biedt (met behulp van zijn profeet Jechezkel) ook voor alle mensen op aarde geldt. Dat er ook voor hen ‘licht’ is. Ooit. En misschien is ook voor hen ‘ooit’ niet zo ver weg.

Het jaar 2022 is afgesloten, de maand januari ligt voor ons. Leeg. Niet ‘geclaimd’ voor joodse feestdagen. Niet ‘geclaimd’ voor niet-joodse feestdagen. We kunnen onze weg erin zoeken zonder iets te moeten. Gesterkt door de troostrijke beelden. Ooit worden de tegenstellingen die zich de afgelopen jaren manifesteerden, overwonnen. Ondertussen bouwen we verder aan Beit Ha’Chidush: het huis van vernieuwing, het huis van nieuw leven.

@ rabbijn Tamarah Benima, januari 2023

sluit
Het licht van schoonheid en troost


(illustratie door Ruben Ruwhof)


Ook dit jaar heb ik de impuls om een chanoekia te kopen niet kunnen weerstaan. In het Joods Museum (de nieuwe naam van het aloude Joods Historisch Museum) stond een uniek exemplaar. Er zijn oneindig veel dingen die ik beslist niet wil hebben, maar soms is er iets waarvan ik denk: ‘Als je het niet koopt, heb je voor eeuwig spijt.’

Deze chanoekia is van keramiek. Elke kaars heeft een eigen houdertje. De chanoekia is te kwetsbaar om mee te nemen naar sjoel, als we gezamenlijk de kaarsen aansteken op 23 december. Twee jaar geleden kocht ik een glazen chanoekia. Ook de schoonheid daarvan verwarmde mijn hart, en doet dat nog steeds. Inmiddels bezit ik een hele verzameling: een opvouwbare; een chanoekia uit losse stukjes, die in een zakje worden bewaard; een eenvoudige chanoekia die stamt uit de arbeidersbeweging van het begin van de vorige eeuw; een zeer modern vormgegeven exemplaar, waarin de kaarsen altijd omvallen; de regeliere koperen chanoekiot; chanoekiot die olielampjes zijn en die mijn moeder verzamelde; wegwerp chanoekia; de chanoekia uit Jodendom-in-een-box van houten blokjes, die heel slim is vormgegeven; een kinderchanoekia met kleipoppetjes en een heuse boom; en zo verder.
... meer info

Mijn woning staat al vol met snuisterijen, dus de chanoekiot een permanente plek geven zodat ze het hele jaar kunnen schitteren, zit er niet in. Een keer per jaar komen ze uit de opbergdoos. Weet trouwens iemand waar de roze met zilveren chanoekia van Emma Rabbie z.l. is gebleven? Hij was twee jaar geleden nog in de Uilenburgersjoel. Misschien vind ik hem terug tussen de bezittingen van BHC, die langzamerhand op één plek bij elkaar gezet worden.

Niets zo troostend als licht. Is dat waarom de Eeuwige bij het scheppen van het universum begon met het scheppen van het licht? Stel dat alle planten en bomen, al het kruipend gedierte en de grote dieren, de zeeën en de zeedieren, de rotsen en het zand, allemaal waren geschapen terwijl er nog geen licht was. Dat zou echt eng zijn. Je zou al dat geschapene wel horen, maar niet zien. Maar ‘er was licht’. Het geschapene kon worden geschapen zonder dat de duisternis extra vrees verspreide onder die er getuige van waren.

Als we de lichten aansteken met Chanoeka, doen we meer dan de lonten van de kaarsen ontsteken. We steken het licht van de herinnering aan; een herinnering aan moeilijke tijden die werden overwonnen. We steken het licht van de warmte aan; de warmte van de gemeenschap. Maar met het aansteken van de kaarsen proberen we ook het licht in onze ziel aan te steken. Elke dag brengt een nieuwe poging, en elke dag heeft het licht een toenemende kracht. De schoonheid van de ontstoken chanoekia helpt ons de muizenissen in ons hoofd en de zorgen uit ons hart te verdrijven. Pas als hoofd en hart leeg zijn, kan het goddelijke licht in onze nesjomme de kans krijgen om zich te tonen, de kans om te laten ervaren dat het er is.

Bij Beit Ha’Chidush hebben we de minhag, de gewoonte, om met Chanoeka lange tafels in het midden van de Uil te zetten en daarop ieders chanoekia neer te zetten. Honderden kaarsen vormen een tableau van hoop: dat er niet alleen nu licht is, maar steeds opnieuw;  dat er nooit meer strijd hoeft te worden gevoerd zoals de Maccabeeën hem indertijd moesten voeren, en dat er een einde komt aan alle strijd op aarde; dat er niet alleen voor ons licht is, maar voor alle mensen op aarde; dat de zon en de maan, en de sterren hun licht tot in eeuwigheid zullen laten schijnen op de gezegende aarde, beschermd genesteld in Gods hand.

Alvast, chag sameach.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 27 november 2022

sluit
Na de marathon de klusjes

Het gaat een klusjesmaand worden voor mij. De Hoge Feestdagen, Soekot en Simchat Tora zijn achter de rug. Bovendien zijn ook maar liefst dertien kinderen bar of bat mitswa geworden bij ons. Met allemaal heel verschillende diensten. Het was een soort van marathon, niet alleen voor mij, maar ook voor het bestuur, de layeners, de chazzaniem en chazzaniot, de gabbaïet en de gabbaï, de rituelen commissie, de kiddoesjcommissie, de sjomriem en degenen die de sjoelzaal opbouwen en weer opruimen.
... meer info

Maar nu is het dan chesjwan, de maand waarin er geen wereldwijde joodse feesten worden gevierd, alleen ons eigen BHC Sjabbesfeest, op 4 november. Daar verheug ik me zeer op.

Klusjes dus. De aanschaf van een houten, extra lang aanrechtblad, bijvoorbeeld. De houthandel vond ik bij toeval toen ik er om half zeven ’s ochtends (echt waar!) langs reed op weg naar Hornbach. Het blad is voor mijn keuken die eindelijk opgeknapt gaat worden, nadat ze er jaren heeft uitgezien alsof Noachs zondvloed flink wat schade had aangericht.

Klus nummer 2: het sorteren van 2000 bonnetjes, zodat ik een en ander kan declareren. Normaliter gooi ik die in de spreekwoordelijk schoenendoos en hoop er het beste van. Op mijn doelijst (waar ik er altijd bij zet hoeveel tijd ik nodig denk te hebben voor een klus) had ik 90 minuten voor de bonnetjes uitgetrokken – het werd minstens tien uur. (Ondertussen wel naar interviews over van alles en nog wat zitten kijken en luisteren).

Klus nummer 3: het opsturen van boeken en cadeaus. Voor wat er nu nog op de lijst staat aan klussen die in Berlijn (waar ik een paar dagen ben) kunnen worden gedaan, staat 17 uur gepland. Daar gaat niets van terecht komen, dat weet ik nu al, maar zo’n doe-planning is beter dan geen doe-planning.

Dit keer was ik zo verstandig om maar één boek uit Nederland mee te schleppen: I asked for wonder. A spiritual anthology. Een verzameling uitspraken en boekcitaten van Awraham Yoshua Heschel. De in Warschau geboren rabbijn maakte furore in de Verenigde Staten. Hij is een romantisch lyricus met een enorme joodse kennis. Het klinkt vaak uitzonderlijk mooi, wat hij te melden heeft. Soms raakt het diep, soms is er geen touw aan vast te knopen. Althans, soms heeft het weinig zin om met de ratio te proberen er een stevige boodschap of observatie uit te halen.

Als rabbijn is hij, vind ik (vergeef me de vergelijking) als een jong meisje: fris, onschuldig, maar ook slim en wijs, niet op haar achterhoofd gevallen. Herschel doet me aan kersenbloesem denken, alsof het Jodendom zijn schoonheid altijd en eeuwig op een presenteerblaadje heeft. Zo anders dan zijn generatiegenoot en eveneens Oost-Europeaan Joseph Ber Soleveitchik, die beroemd werd met het boek Halachic Man. Door die verhandeling associeer ik Soleveitchik met een schitterende ijsvlakte. Hij verleidt je niet, maar geeft heel duidelijk aan: als je betekenis wilt putten uit het Jodendom, dien je moeite te doen: een wak hakken om aan het klare, heldere water te gelangen!

Maar Soleveitchik heb ik niet bij me, Heschel wel. Met uitspraken als:

„The word of God never comes to an end.
No word is God’s last word.”

Ik geef het in de oorspronkelijke Engelse versie, want hoe eenvoudig deze zinnen ook zijn, met een vertaling gaat er teveel verloren.

Het bovengenoemde aforisme is troostrijk. Tot nadenken stemt deze observatie:

„The Bijbel is primarily not man’s vision of God
but God’s vision of man.
The Bible is not man’s theology
but God’s anthropology.”

Klusjes en inspiratie, wat wil een mens nog meer?

Ik wens jullie een goede maand chesjwan.

@Rabbijn Tamarah Benima, 31 oktober 2022

 

sluit
De sjoel als onmisbaar dorpscafé

In 1989 publiceerde Ray Oldenburg het boek met de verrukkelijke titel The Great Good Place: Cafés, Coffee Shops, Community Centers, Beauty Parlors, General Stores, Bars, Hangouts and How They Get You through the Day. Ik heb het niet gelezen, maar het wordt genoemd in de briljante essaybundel The Revolt of the Elites and The Betrayal of Democracy van Christopher Lasch. Zijn boek ben ik aan het verslinden. Het verscheen in 1995, een jaar na de dood van de historicus die wereldberoemd werd met een eerder werk: The Culture of Narcissim. Het klinkt absurd maar alle maatschappelijke, politieke en psychologische problemen waarmee de Westerse beschaving kampt, komen in Lasch’s boek aan de orde. Ik sta versteld van zijn vooruitziende blik en van zijn houtsnijdende (vind ik) analyses.
... meer info

Lasch maakt zich onder meer zorgen over het voortbestaan van de democratie. Daartoe citeert hij Oldenburg. Want die introduceert het begrip ‘de derde plek’ – de plek tussen de rat race van werk aan de ene kant en de baarmoeder van de familie aan de andere kant. Tijdens de gesprekken in het buurtcafé, het kleine restaurantje, de koffiekamer van de kerk, het buurthuis, het snuisterijenwinkeltje, de buurtwinkels en wat er zoal nog meer is, leren mensen fatsoen. Ze leren zich fatsoenlijk te gedragen: niet met te luide stem praten, niet eindeloos aan het woord blijven, luisteren naar anderen, met hun andere levenservaringen en hun andere inzichten en politieke opvattingen, ze kijken voorbij de eigen voordeur, de wijdere wereld in, zonder zich daar verloren te voelen, zoals dat wel het geval is als ze als eenling door een groot winkelcentrum banjeren.

Op ‘de derde plek’ telt niet uit welke klasse je komt, hoeveel geld je op de bankrekening hebt staan, hoe arm je bent, of je hoog- of laaggeschoold bent. Daar wordt waarde gehecht aan wat voor mens je bent – aardig, behulpzaam, geïnteresseerd, grappig, bescheiden, en je leert er dat je beter niet pompeus, gierig, een hork, of agressief kunt zijn. Ook de synagoge wordt genoemd als ‘derde plek’.

Met de Hoge Feestdagen, en zeker Jom Kippoer, ligt gewoonlijk enorm de nadruk op inkeer en terugkeer tot God. Maar ik zou dit jaar willen pleiten voor het dorpskroeg- en dorpsplein-karakter van sjoel. Het is niet toevallig dat traditioneel gezien iedereen tenminste met Rosj Hasjana en Jom Kippoer in sjoel komt. Dan en daar zie je wie er bij de kehilla hoort, dan en daar worden de onderlinge relaties vernieuwd en verstevigd. Dan en daar weet je je genesteld in een web van lotgenoten. Dan en daar ga je met elkaar door hetzelfde proces – van vasten en het vasten doorstaan, van opgetild worden en van het uitzitten, van in jezelf zoeken naar de belangrijkste zaken in jouw leven en van moeten toegeven dat je eigenlijk geen idee hebt waar jouw leven over gaat, van het uitzitten tot het moment dat je met zijn allen blij bent dat ‘het dit jaar weer is volbracht’.

Door de corona en alle maatregelen die contact tijdenlang vrijwel onmogelijk maakten, zijn ‘werk’ en ‘familie’ voor velen helemaal in elkaar geschoven. Zij moesten thuis werken en doen dat vaak nog steeds. De ‘derde plek’ kon er bijna niet zijn: alles gesloten, iedereen thuis, of als wel open dan met een mondkapje dat herkenning bemoeilijkte. Nu de pandemie voorbij is volgens de officiële instanties, kan weer optimaal gebruik worden gemaakt van de sociale functie van ‘de derde plek’. In ons geval: de synagoge. In sjoel kun je spreken op voet van gelijkheid met bekenden en onbekenden, in sjoel kun je jezelf zijn en hoef je je niet te bewijzen, in sjoel wordt je gewaardeerd voor wie je bent en tellen jouw prestaties even iets minder mee dan normaal.

Die ‘derde plek’ is er ook tijdens Soekot, Loofhuttenfeest, en tijdens Simchat Tora, Vreugde der Wet. En nog weer later, op 4 november, tijdens het BHC Sjabbesfeest. Het zijn allemaal gelegenheden om je uit te nodigen in gesprek te gaan – met maatjes en met vreemden, eten en te nasjen – met maatjes en met vreemden, te dansen en te zingen – met maatjes en met vreemden. Die sociale contacten zijn broodnodig. Juist in een maatschappij die polariseert en waarvan het democratisch gehalte onder druk staat. Een van de vormen van tikkoen olam dit jaar, het herstel van de wereld, zou dus kunnen zijn: naar sjoel komen, zo vaak je kunt, om het sociale weefsel van de kehilla, de gemeente, het volk, de maatschappij en de wereld te weven.

Sjana tova, een goed, gezond en gelukkig jaar gewenst, oemetoeka, dat ‘zoet’ mag zijn. En moge het vasten (als je vast; vast niet! als je niet gezond bent), je goed af gaan.

Rabbijn Tamarah Benima
@ 29 september 2022

sluit
Feestdagen? Werkelijk? Werkelijk!


Op Rosj Hasjana wordt het oordeel geveld over ons leven. Een oordeel over leven en dood. Wat is daar nou feestelijk aan? Op Jom Kippoer wordt dit oordeel bezegeld: wie zal sterven, wie zal leven, hoe het sterven zal plaatsvinden, en wat voor leven het zal zijn; het kan heel goed zijn, het kan echt rampzalig zijn. Wat is daar nou feestelijk aan? Diensten die tenminste drie uur duren (Rosj Hasjana Sjachariet en Moesaf en op Jom Kippoer de hele dag). Wat is daar nou feestelijk aan? Tien dagen lang (en eigenlijk nog veel langer) jezelf de maat nemen: minutieus nagaan wat je fout hebt gedaan, waarin je nalatig bent geweest, wanneer en waar je jouw kont tegen Gods krib hebt gegooid. Wat is daar nou feestelijk aan? Op Jom Kippoer niet douchen, niet de huid lekker insmeren, niet drinken, niet eten, geen seks, gekleed gaan in doodskleren. Wat is daar nou feestelijk aan? Rosj Hasjana en Jom Kippoer ‘feestdagen’? Hoezo?
... meer info

En toch worden Rosj Hasjana en Jom Kippoer in het Nederlands ‘Hoge Feestdagen’ genoemd. In het Engels ‘High Holidays’. Natuurlijk is er ook de term ‘Jamiem Noraïem’, ‘Ontzagwekkende Dagen’ en ‘Days of Awe’, die uitdrukking geven aan de diep ernstige kant van Rosj Hasjana en Jom Kippoer. Maar toch… feestdagen. Zou het komen, omdat je tenminste 1 keer per jaar (met Rosj Hasjana en/of Jom Kippoer) degenen in sjoel ziet die ‘normaliter’ niet naar sjoel komen? Of omdat er zo mooi wordt gezongen (al wordt er in andere diensten ook mooi gezongen)? Of omdat jezelf hebt gedwongen om vrij te nemen van werk, school, vrijwilligerswerk („Nee, die dagen kom ik echt niet; kan ik gewoon echt niet.”).

Of heeft het toch met iets anders te maken? Met het feit dat er een andere entiteit is (de Eeuwige) die naar alle hoeken en gaten kijkt van jouw bestaan. Naar alles wat je doet en denkt, voelt en zegt. Honderd procent aandacht, waardoor jij zelf ook gedwongen wordt – of positief geformuleerd: de ruimte en vrijheid krijgt – om naar jouw ‘hele zijn’ te kijken. Wanneer ben je in zo’n situatie in het gewone, dagelijkse leven dat jij die totale aandacht krijgt? En dat je daarvoor eigenlijk niet meer hoeft te doen dan in sjoel te zijn, temidden van anderen, te luisteren naar de gebeden en gezangen en… te ademen. Je hoeft daar alleen maar te zijn, net als op Sjabbat. De Hoge Feestdagen zijn met al hun verschrikkelijk moeilijke kanten een Sjabbat-in-het-kwadraat. Je brengt jezelf mee, staat voor de Eeuwige, je gebruikt al jouw verbeeldingsvermogen om dat beeld (dat je voor de Eeuwige staat) concreet en helder te maken, en je hoopt er het beste van. Als je al een verlangen hebt om ondergedompeld te worden in de goddelijke aanwezigheid zijn Rosj Hasjana en Jom Kippoer jouw kans. Je hoeft niet meer te doen dan ‘er zijn’. En dat is tegelijkertijd ook het moeilijkste.

Ik wens jullie een Sjana tova oemetoeka – Een mooi en zoet jaar!

@ Rabbijn Tamarah Benima, september 2022


sluit
Joden? Overal


In Zeist koop ik stof voor tachrichien, de kleding waarin gestorvenen worden begraven. Onder leiding van Diny Hijink, de echtgenote van José de Kwaadsteniet, gaan een paar mensen ze naaien. De patronen heb ik bij me. Ik heb geen idee hoeveel stof er nodig is voor een set. Dat weet de stofverkoper wel, denk ik, en dat klopt.
... meer info

In Zeist koop ik stof voor tachrichien, de kleding waarin gestorvenen worden begraven. Onder leiding van Diny Hijink, de echtgenote van José de Kwaadsteniet, gaan een paar mensen ze naaien. De patronen heb ik bij me. Ik heb geen idee hoeveel stof er nodig is voor een set. Dat weet de stofverkoper wel, denk ik, en dat klopt.

In de winkel laat ik hem de patronen zien. De stofverkoper schat ik ergens in de zestig. Hij kijkt naar de dunne papieren, uitgespreid op de grond, waarop de contouren van de tachrichien zijn uitgetekend en zegt: „Oh, voor de joodse gemeenschap.” Nergens op de patronen staat aangeduid dat het om ‘joodse’ kledij gaat. „Bent u Joods?” flap ik eruit. „Ja.” De stoffenhandelaar blijkt de zoon van een zeer bekende Joodse verzetsstrijder, die ik heb gekend, ooit, toen ik pas bij het NIW begon te werken. „Gemengd gehuwd?” „Ja.” „Doet u er nog iets aan?” „Nee, maar ik laat altijd duidelijk zien dat ik Jood ben, ik verberg het niet.” „Doen uw kinderen er iets aan?” „Nee.” Ook in deze familie hebben de ervaringen in de oorlog het enthousiasme voor een Joods leven ondermijnd. Al is dat natuurlijk nooit de enige factor voor de desinteresse in de Joodse beschaving.

Ik koop stof en band en op de valreep ook nog een tweedehands naaimachine. Mijn oude naaimachine waar ik 45 jaar geleden een paar duizend uur achter heb doorgebracht, is in de loop der tijd weggeraakt. Naar de kringloop? Weggegeven? Geen idee. Nadat we de spullen naar mijn auto hebben gebracht, neemt de stoffenhandelaar afscheid met de beste groet van een handelaar ooit: „Tot morgen.”

Ik maak een smak recht voor het Anne Frankhuis (wat doe ik daar ook op een Sjabbesmiddag….?) en kan na 1,5 uur geen stap meer zetten. Mijn voet is gekneusd, doordat hij op een ijzeren pin is geknald. De familie wiens zoons die ochtend hun bar mitswa hebben gedaan, hebben me uitgenodigd om ’s avonds mee te gaan met een boottocht door de grachten. Een paaltje waaraan boten worden vastgelegd, heeft mij uitgeschakeld. Als we terug zijn bij de op- en uitstapplaats, kan ik zelfs nauwelijks schuifelen. Ik kom ook niet vooruit met twee stokken, zo blijkt nadat ik later op de avond twee stokken heb gekregen.

Een taxi brengt me naar de Eerste Hulp van het ziekenhuis in Amsterdam-Oost. „Was u met familie?” vraagt de taxichauffeur. „Met de familie van wie twee zoons vandaag hun bar mitswa hebben gedaan. Weet u wat een ‘bar mitswa’ is?” „Ik heb mijn bar mitswa gedaan in de Snoge.” Het zal toch niet waar zijn, maar het is wel waar. De Joodse taxichauffeur doet nog wel iets aan joods leven: de vrijdagavond, de joodse feestdagen. Maar er is geen sjoel meer waar hij zich helemaal thuis voelt.

Voor de lift van Box24, waar ik een box heb gehuurd voor mijn ‘teveel aan spullen’, staat van alles uit mijn box. Wie veel heeft, moet voortdurend reorganiseren – van plek A naar plek B en terug, van een grote doos in een kleine doos, van zes losse boodschappentassen in tien handzame doosjes, enz.. Aan het gerommel met het ‘teveel’ (kan niet weg, wil niet weg, mag nog niet weg) komt geen einde. Althans, bij mij.

„Is dat Hebreeuws?” vraagt een man bij de lift. „Ja.” Hij ziet het opschrift op de doos met BHC-haggadot. „Ik kan het niet lezen.” „Bent u niet Joods?” „Nee, maar mijn partner wel. We verkopen havdala-geurblokjes.” Althans, ik hoor het woord ‘havdala’, maar ben op het ogenblik zo doof dat ik me kan vergissen. „Havdala-geurblokjes? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Kunt u daar een boterham mee verdienen?” „We zijn een groothandel.” Wat eigenlijk geen antwoord is, maar ik doe het er mee. Op zich ook een opmerkelijk antwoord: een groothandel in havdala-blokjes!

Ik word voorgesteld aan de Israëlische zakenpartner. Zodra hij mijn visitekaartje ziet, spurt hij weg. Ik hoor hem rommelen in een andere box. Hij komt terug met een zakje met zes blokjes in vier soorten. Als ze de lift instappen, kan ik nog net roepen: „Hoe heet jullie bedrijf?” Ik hoor ‘Ombrinus’, maar als ik het bedrijf opzoek blijkt het ByBazz te heten. De zakenpartner is gul geweest. Erg gul. „Ik zal jullie promoten,” beloof ik. Belofte hierbij ingelost.

Als er weer eens cijfers bekend werden over de grootte van de joodse gemeenschap in Nederland, riep ik steevast: ‘Waar zijn die dan, die 53.000? Ik zie ze nergens.’ Ik zal het niet meer roepen. Ze zijn overal!

@ Rabbijn Tamarah Benima, augustus 2022

sluit
De innerlijke tuin


De tuin is zo langzamerhand dichtgegroeid. De vijgenboom, die vier jaar geleden werd geplant, heeft wortel geschoten op een ongekende manier. Het kersenbloesempje, dat door de Gemeente werd neergezet nadat een andere boom eruit moest wegens het gevaar van omvallen, staat ook ’s winters in bloei. Een beetje. Hij (of is het een zij?) lijkt nooit te groeien. Maar dit jaar blijkt ze (zij dus..) opeens een forse boom.
... meer info

De kruin van de pruim heeft al jaren dezelfde omvang, maar ze is zonder dat ik er erg in had toch minstens een meter de hoogte in gegaan. Sinds vorig jaar heeft zich ook een sering in mijn tuin gevestigd. Tot stomme verbazing van mij en mijn buurvrouw (die mijn tuin onderhoudt – op eigen verzoek!). De rozen zijn opgeschoten als dunne bomen. De struiken zijn teruggesnoeid in de winter, maar toch gewoon groot.

Mijn tuin is rommeliger dan hij zou moeten zijn, maar ik houd ervan. Het is geen Engelse tuin met een groot grasveld en bloemenborders. Het is ook geen boomgaard. Het is geen Franse architectonische tuin met laag geknipte heggetjes die vakken vormen. En hij is al helemaal niet het werk van een stratenmaker, waardoor er niets kan groeien door de plavuizen. Integendeel, het is een Talmoedische tuin. Zo zou ik hem willen noemen; de tuin is honderd procent tuin, met als thema groei en bloei, maar de paden erdoorheen zijn niet logisch. Net als bij de Talmoed. De bloemenplanten zijn overal te vinden. Net als bij de Talmoed, waar je ook de schoonheid en de verrukkingen overal kunt vinden. De kruiden staan door de hele tuin. Net als de vreemde, soms malle, onverwachte verhalen in de Talmoed die de leerling wakker moeten houden met iets pittigs, iets gekruids. Het onkruid zit overal, net als de Talmoedtractaten over volstrekt in onbruik geraakte rituelen en handelwijzen ‘waar je niks aan hebt’, maar die - een keer, ooit, op een gegeven moment, niemand weet wanneer - toch nuttig zijn om bestudeerd te hebben als zich een nieuwe situatie voordoet.

Er zijn vele manieren om tot rust te komen. Wandelen. Fietsen. Bergbeklimmen. Mediteren. Naar muziek luisteren. Tuinieren. Schilderen. Vissen. Zeilen. Puzzelen. Breien. Kun je door Talmoed te studeren tot rust komen? Je zou het niet denken als je ziet hoe jesjiewes (Talmoed-hogescholen) in films worden afgebeeld: studenten die met zijn tweeën tegen elkaar schreeuwen om boven de schreeuwende andere Talmoedstudenten uit te komen. Maar zo hoeft het helemaal niet te gaan. Elke dag krijg ik een mailtje binnen: Talmud from My Jewish Learning. A Daily Dose of Talmud. Daf Yomi for Everyone. Het kost je niet meer dan tien minuten als je het verhaaltje over het stukje Talmud dat op die dag over de wereld wordt gelernt te lezen (dat heet ‘Daf Yomi: elke dag wordt een dubbele pagina van de Talmoed bestudeerd). Als je langer bezig wilt zijn, zijn er verwijzingen naar verdere links.

Je kunt natuurlijk ook aan de slag gaan met rabbijn Gedaliah Gurfein’s The People’s Talmud. Daar kun je op onderwerp zoeken. Maar er staan ook lessen en podcasts op.

Dagelijks Talmoed studeren is als het verzorgen van jouw echte tuin – water geven, onkruid wieden, zaaien, nieuwe planten erin zetten, struiken snoeien, dode takken verwijderen, slakken een nieuwe plek ergens ver weg geven, kruiden oogsten, voer voor vogels aan de bomen laten hangen. Talmoed studeren, elke dag een beetje, zorgt ervoor dat jouw innerlijke tuin water en voedsel krijgt, dat jouw innerlijke leven niet opdroogt en verdort, dat je de schoonheid die zich daar manifesteert kunt genieten en naar buiten kunt brengen, dat er een plek is om naar terug te gaan, uit te rusten, dat er vruchtbare grond onder jouw voeten is. Welke Daf Yomi-link je kiest is aan jou. Er zijn er talloze, waar er vast wel een bij is, die voor jou geschikt blijkt te zijn.

Waar het om gaat is de regelmaat en de discipline. Om rust en voeding uit Talmoed studeren te krijgen, moet je het met grote regelmaat doen. Je moet de discipline opbrengen van een zwaardvechter, die elke dag oefent, van een musicus, die elke dag oefent, van een schaker, die elke dag oefent. Je moet er ‘Geschmack’ voor krijgen, zoals ze in het Duits zeggen. Ik weet zeker dat als je deze Talmoed-oefening oppakt, je op een gegeven moment naar jouw innerlijke Talmoed-tuin kijkt en denkt: ‘Wow, dit is genieten’.

Rabbijn Tamarah Benima, juli 2022

sluit
Bloei


Gebruik je fantasie, stel het je voor: de berg Sinaï bedekt met bloemen. Die totaal kale berg – rots, rots en nog eens rots – was zó blij met de Openbaring op zijn top, dat hij in vreugde uitbarstte. Een rots kan niet zingen, maar bloemen laten bloeien kan hij blijkbaar wel.

We weten natuurlijk niet of deze midrasj (in dit geval een legendarische vertelling) klopt. Maar het is gebruik geworden in veel joodse gemeenschappen om de sjoel met Sjawoe’ot (Wekenfeest) te versieren met bloemen. (En de eigen woning trouwens ook).
... meer info

Een beetje zoeken levert de volgende soorten op: de wilde woestijn ui, alsem oftewel artemisia, bellevalia (een soort hyacint die blauw bloeit), calendula (met een gele bloem), kaasjeskruid (heeft witte of paarse bloemetjes), zeegras, een acaciasoort (met rode bloemen), primula, een bonenstruik, seetzenia, kamille, affodiel, dode zee appel, kappertje, aarddistel, zoutboom, wilde wijnruit, wilde mosterd, winde, wilde munt, meidoorn, en nog veel meer. Planten, struiken en bomen die allerlei soorten kleurige bloemen voortbrengen. Het moet adembenemend mooi geweest zijn: die enorme, imposante berg bedolven onder een bloementapijt.

De veelkleurigheid van de mensen die aan de voet van de berg stonden zou ook legendarisch moeten zijn. Niet alleen de B’né Jisraëel, de nakomelingen van Ja’akov/Jisraëel waren daar verzameld. Ook mensen die tot andere etnische groepen of volkeren behoorden, waren getuige van de Openbaring op de berg Sinaï. Zij waren immers meegetrokken uit Mitsrajiem (‘Egypte’) mét de Jisraëlieten. Ook zij wilden vrij zijn. Ook zij wilden de Eeuwige dienen. Ook zij werden opgenomen in het joodse volk, dat daar op die plek ontstond. 

De kabbala (de joodse mystiek) stelt dat de nesjama (ziel) van eenieder die joods is geworden of dat wil, aanwezig was bij de Openbaring. Ook al die miljoenen nesjamot betekent veelkleurigheid.

Sjawoe’ot zou wat mij betreft een belangrijker plek in het joodse leven mogen innemen dan het nu doet. Vraag doorsnee-Joden (als die al bestaan, maar dat is een ander chapiter) naar de joodse feesten en Poeriem, Pesach, Rosj Hasjana, Jom Kippoer, Soekot en Chanoeka worden genoemd. Sjawoe’ot staat vrijwel nooit in het rijtje dat er op joodse les werd ingestampt. Terwijl dat toch de gebeurtenis is waar het hele joodse volk – dat er was, er is en er zal zijn– de Eeuwige daar, op dat moment ontmoette. God manifesteerde zich daar met allerlei natuurverschijnselen. Of ‘in’ natuurverschijnselen? De beschrijvingen in Tora tarten de verbeelding. Omdat we erbij waren, zouden we moeten weten hoe het was wat daar gebeurde. Maar wie kan dat echt navertellen? Anders dan vanuit een diep niveau van weten dát het heeft plaatsgevonden.

We stonden daar en kregen de mitswot. Eerst de Aseret haDibrot (de Tien Geboden) en daarna al die andere voorschriften die het leven goed moeten maken. Het is maar goed dat we niet weten welke berg in de Sinaï dé berg Sinaï was. Er zou al lang een kabelbaan naar de top zijn aangelegd, en de heibel over wie waar mocht staan, zitten, bidden, trouwen, zijn bar/bat mitswa zou mogen vieren, zou luider zijn dan het ‘Gedonder’ van de Eeuwige indertijd. Waar Mosjé stief weten we niet, waar de Eeuwige de Tora gaf weten we ook niet. God zij dank. Letterlijk. Voor alles.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 29 mei 2022

sluit
Iets minder loyaal aan jezelf


De reis naar vrijheid is nu echt begonnen. Pesach en de seider liggen achter ons. En daarmee de Jam Soef, de zee waar doorheen we zijn getrokken: een volk geboren tijdens de tocht door een zee die uit elkaar ging, zoals een kind geboren tijdens de exodus door het geboortekanaal van de moeder. De moeder als een Jam Soef, de Jam Soef als een barende moeder.
... meer info

We ademen zelf de lucht in – elke ademtocht een wonder. We kunnen zelf onze bestemming vormgeven, een joodse lotsbestemming die gekenmerkt wordt – of in ieder geval zou moeten worden – door vrijheid. Met Sjawoe’ot, begin juni, wordt aan die individuele lotsbestemming een collectieve lotsbestemming toegevoegd, als de Eeuwige zich laat horen op welke manier Kadosj Baroech Hoe zich het leven van de Jood/Jodin en het joodse volk voorstelt.

Elke seder opnieuw vraag ik de aanwezigen wat hun moment van bevrijding is geweest in het afgelopen jaar. De antwoorden zijn altijd prachtig, indrukwekkend, hartverwarmend en bijzonder. Eén thema komt vaker terug: de stap die mensen hebben moeten zetten om zich van een teveel aan loyaliteit te ontdoen. Te veel loyaliteit aan ouders, partners, vrienden, werkgevers, collega’s, onderwijzers, buren, mede-ouders, sportmaatjes. De houdbaarheidsdatum van wat aan hen is beloofd om te doen en/of te laten, om na te leven of te vermijden is vaak al lang verstreken. Maar ja… word je dat maar eens bewust. En zodra je je dat bewust bent, moet je nog de moed bij elkaar rapen om te zeggen dat het nu genoeg is geweest: met dat werk, die mantelzorg, die seksualiteit waar al decennia geen kraak noch smaak meer aan zit, het gesprek dat zich niet vernieuwt, de gezelschapsspelletjes waarvoor je geen dobbelsteen meer wilt gooien, die visites die je al zo lang een tijdverspilling vindt. Het is moeilijk om daar op een goede manier een eind aan te maken, of zo niet een einde, dan toch een verandering te bewerkstelligen.

Wie echt vrij wil worden, moet echter ook zichzelf aanpakken. De psychologisering van de maatschappij die sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw heeft plaatsgevonden, was absoluut noodzakelijk en heeft veel goeds gebracht. Als er nu wordt gesproken over ‘het innerlijke kind’ dat men moet koesteren, zullen er maar weinigen zijn onder de lezers van de Chidushim, die denken ‘waar heeft ze het over?’. Iedereen is verwond geraakt tijdens het leven: niet serieus (genoeg) genomen, gepest, verlaten, niet getroost toen het werd verwacht en nodig was, soms geslagen, of vaak geslagen, niet gezien, niet gehoord, niet gewaardeerd, (te) bang gemaakt, verkeerd aangemoedigd. Iedereen heeft zijn emotionele, psychische of zelfs lichamelijke deuken opgelopen. Kijk maar op straat, naar het verschil tussen de baby’s en kleuters en hun nog ongeschonden gezichtjes en blik, en de ouderen die hun onbevangenheid hebben verloren. Het innerlijke kind dus – het gemangelde kind dat we met ons meedragen. We moeten er zachtjes voor zijn, zeggen de psychologen, volkomen terecht.

En toch, ook aan dat gemangelde kind kunnen we te loyaal zijn. Sommige gemangelde kinderen zijn boos en willen die boosheid niet opgeven. Sommige gemangelde kinderen zijn ontroostbaar en willen zich niet laten troosten. Sommige gemangelde kinderen zijn verdrietig en willen dat blijven. Het klinkt vreemd, maar boosheid, ontroostbaarheid, verdriet, teleurstelling, verlatenheid en wat dies meer zij, kunnen gevoelens zijn die zó vertrouwd zijn, dat er steeds naar wordt terug gegrepen als de situatie zich daartoe lijkt te lenen.

Om vrij te kunnen worden moet men ook iets minder loyaal worden aan het gemangelde innerlijke kind. Het is er en mag er zijn, maar het mag niet de tiran worden die onze ontplooiing en daarmee onze vrijheid in de weg staat. Dit is geen boodschap die gemakkelijk wordt geaccepteerd in het huidige klimaat, waarin alle gevoelens geacht worden van het allergrootste belang te zijn. Een klimaat waarin de waarde van het ‘je vermannen’ of ‘jezelf aan de haren uit het moeras trekken’ niet meer vanzelfsprekend is.

Toch hebben de Bné Jisraël dat steeds weer moeten doen: zich vermannen, dat wil zeggen: weer een stap zetten in de wildernis waar zij door Mosjé naar toe waren gebracht. Heimwee, verdriet, angst, woede – wat was er al niet allemaal bij de Bné Jisrael. En toch… zij moesten verder… ademhalen en vertrouwen. Want zonder ademhalen en vertrouwen geen vrijheid, en zonder vrijheid geen zinvolle lotsbestemming.

@ Rabbijn Tamarah Benima
26 april 2022

sluit
Fantastisch


In de religieuze winkel in de Rijnstraat heeft het boek de hele corona-tijd in de etalage gestaan: Rik Torf’s De kerk is fantastisch. Een pater die de winkel beheerde en die ik er wel eens over heb gebeld, was al zo oud dat hij mijn wens om het boek te kopen waarschijnlijk al vergeten was toen hij de telefoon neerlegde. Maar de wereld van winkels is schijnbaar weer ‘normaal’ – ik kon het boek aanschaffen.
... meer info

Rik Torf is kerkjurist en was decaan van de Universiteit van Leuven. Ooit heb ik hem horen spreken tijdens een studentensymposium. Geestig, diep, onverwacht, en zelfs confronterend op een zachtmoedige manier. Ooit was hij ook degene die commentaar of uitleg gaf bij de Belgische versie van ‘De slimste mens’. Een verademing in vergelijking met de in mijn ogen onverdraaglijk over het paard getilde Maarten van Rossum. Torf dus.

De titel van zijn laatste boek is geen vergissing. Het is zelfs geen provocatie. Torf meent het echt. In acht hoofdstukken beschrijft hij ‘de kerk’ als een plek die gekoesterd moet worden. Het gaat hem vooral om de kerk als gebouw, als plek, maar daarnaast ook de kerk als instituut (waar hij behoorlijk kritisch over is). De kerk ‘als gebouw’ is een plek waar je niet perfect hoeft te zijn, waar je je even bevrijd kunt voelen van een dwingende moraal (zonder dat die moraal overboord wordt gegooid), een plek waar je schoonheid kunt ervaren, en een samen zijn (ondanks het feit dat je de meesten niet kent of, als wel, slechts behoorlijk oppervlakkig). Torf beschrijft de kerk ook als een plek waar ‘rot’ heerst – overal is de klad in gekomen. Maar dat deert de Belgische hoogleraar niet. Een plek waar het rot, is ook een plek waar groei kan ontstaan, waar iets nieuws kan opbloeien.

Torfs beschrijving van een kerk als een ruimte waar een mens ruimte heeft, deed me sterk denken aan mijn beschrijving in ‘Joodser dan dit krijgt u het niet’ van wat er gaande is in sjoel op een Sjabbesochtend. Wie gelooft zonder twijfel aan God? Wie gelooft helemaal niet? Wie kan het bestaan van de Eeuwige helemaal niet schelen, ondanks de gebeden en gezangen waarin het voortdurend over de Eeuwige gaat? Je komt naar sjoel om er te zijn – wat dat ‘zijn’ ook moge inhouden. Even iets anders. Even buiten het raamwerk van de bezige weekdagen. Even diep nadenken. Of juist even helemaal niet diep nadenken.

Wat me ook zo voor Torfs betoog inneemt, is dat hij pleit voor variëteit van de kerkleden. Alsjeblieft geen scherpslijpers, of beter, zodra er alleen maar overtuigde gelovigen zijn, is het de dood in de pot. Maar een religieuze gemeenschap die alleen maar uit twijfelaars bestaat, is ook geen feest. Torf pleit voor een zo groot mogelijke variëteit van deelnemers aan het ritueel en aan de gemeenschap. Ook daarin herken ik mijn eigen pleidooien. Wat ik zo fantastisch vind aan een kehilla is dat je een gemeenschap vormt met mensen met wie je in andere omstandigheden geen vrienden of kennissen zou zijn geworden. Je vormt een gemeenschap met mensen die spiritueel, politiek, maatschappelijk, qua opleiding, qua persoonlijkheid, qua levensvormen vaak heel verschillend zijn van jezelf. Misschien staan ze zelfs moreel heel anders in het leven. Toch maak je een netwerk, dat als vangnet kan werken op momenten dat deze of gene het nodig heeft. Wat je daartoe moet meebrengen is een besef dat er iets/Iets is dat van je vraagt boven jezelf uit te stijgen teneinde samen te bouwen: aan een ritueel, een ervaring, een markering in de tijd. Bouwsels om je later te herinneren als momenten waarop de deur van het hart en de deur van de geest even open gingen. Momenten van vrijheid in gezamenlijkheid.

Ik vroeg een niet-joodse vriend die een religieuze gemeenschap aan het opbouwen is, wat ‘gemeenschap’ voor hem betekent. Zijn antwoord: „Het is als met familie – je gaat niet weg; wat er ook gebeurt, je blijft.” Torf zegt hetzelfde, maar op een heel andere manier. En ik zou ook hetzelfde kunnen zeggen: Het Jodendom is fantastisch, het heeft alles, maar vooral ruimte. Ruimte om in te verwijlen, ruimte om van te genieten, ruimte met anderen – hoe verschillender hoe beter, ruimte om te blijven.

Rabbijn Tamarah Benima
29 maart 2022

sluit
Reis naar het paradijs

In de Talmoed staat een beroemd verhaal over een reis naar het paradijs door vier grootheden. „De wijzen leerden: vier gingen de tuin (pardes) binnen en het waren: Ben Azzai, en Ben Zoma, Acheer en rabbi Akiwa. Akiwa zei tegen hen: ‘Als je bij zuiver marmeren stenen komt, zegt dan niet: Water, water!, want er is gezegd: (…) wie onwaarheid spreekt, komt Mij niet onder ogen (Tehilim/Psalm 101:7).’ Ben Azzai ving een glimp op en stierf. Met betrekking tot hem luidt het vers: Met pijn ziet de Eeuwige de dood van Zijn getrouwen (Tehilim/Psalm 116:15). Ben Zoma ving een glimp op en raakte gewond. Met betrekking tot hem luidt het vers: Als je honing hebt gevonden, eet dan niet meer dan goed voor je is, spaar je maag, anders braak je het uit Misjle/Spreuken 25:16). Acheer hakte de spuiten om. Rabbi Akiwa kwam veilig terug.”
... meer info

De tuin waarover wordt gesproken is de Tuin van Eden, oftewel het paradijs, oftewel de goddelijke wereld. De vier rabbijnen maken een hemelreis. Samen gaan ze naar hogere sferen, in de letterlijke zin: van hemel naar hemel, steeds ‘hoger’. Het doel is God te aanschouwen. Rabbi Akiwa (50-135 van de gebruikelijke jaartelling) is kennelijk al eens in pardes geweest, want waar heeft hij anders de kennis vandaan dat men tijdens zo’n reis op een gegeven moment aankomt op een plek waar zulk spiegelglad marmer ligt dat het lijkt op water? De boodschap van wat hij zegt is goed beschouwd een interessante waarschuwing: het kan zijn, lijkt hij tegen zijn collegae te zeggen, dat er een moment komt dat je wilt benoemen wat je ziet, maar weet dat elk benoemen die werkelijkheid niet weergeeft. Hij onderstreept zijn waarschuwing met een citaat uit psalm 101:7.

Waarvan vangen Ben Azzai en Ben Zoma een glimp op? Van de Eeuwige. Ben Azzai sterft. In eerste instantie denk je ‘Oei’. Maar eigenlijk is het zeer begerenswaardig wat Ben Azzai overkomt: hij mag in de goddelijke wereld blijven, al moet hij daarvoor zijn aardse bestaan wel opgeven. Dat de Talmoed een positieve duiding geeft blijkt uit het citeren van psalm 116. Denk trouwens ook aan wat de Eeuwige zegt tegen Mosjé als deze vraagt om God te mogen zien (Sjemot/Exodus 33:17-23) Dat kan niet, zegt de Eeuwige, want wie God ziet, sterft.

Ben Zoma raakt gewond door het zien van de Eeuwige. De gebruikelijke interpretatie is dat Ben Zoma gek werd, maar ik moest meteen aan Ja’akov denken, de aartsvader die met een engel (of met Esav, zijn tweelingbroer, of met God zelf, of met zichzelf) strijdt en daarbij mank raakt. De confrontatie met het goddelijke is helend én verwondt tegelijkertijd. Al was het maar omdat die glimp opvangen van het Eeuwige of ‘aangeraakt worden’ door de Eeuwige zo’n intens persoonlijke ervaring is; er valt niet met andere mensen over te communiceren, althans meestal niet. In die confrontatie verdwijnt het ego, maar het is hetzelfde ‘ik’ dat erdoor nog sterker wordt vorm gegeven tot de persoon die je bent (of moet worden). Misschien betekent het ‘gek worden’ dat de interpretatoren aan de ervaring van Ben Zoma toeschrijven niets anders dan dat hij werd opgesloten in zichzelf, geïsoleerd van anderen omdat hij wat hij had gezien niet kon delen met anderen.

Acheer hakt de spruiten om. De gebruikelijke interpretatie is dat hij een ketter wordt. ‘Acheer’, met als betekenis ‘de Ander’ - is trouwens de bijnaam van Elisja ben Awoeja. Wat kan het betekenen: het omhakken van de spruiten? De les van rabbijn Walter Rotschild over hoofdstuk 3 van Beresjiet (te vinden op Reshet) heeft erin gehakt. Een van zijn vele vragen was: wat voor werk moest Adam eigenlijk doen in pardes? Hij moest voor de Tuin van Eden zorgen, maar… hoezo? De Tora is er - zoals gebruikelijk - weer totaal niet duidelijk over. Vandaar al die vragen die erbij kunnen worden gesteld. Zodat ik nu denk: ging Acheer gewoon aan het werk in pardes, zoals eerder Adam aan het werk ging? Wat is er ketters aan werken? Het beeld dat ik krijg van Acheer uit wat er over hem is overgeleverd, is van een man met een spijkerhard brein die kon denken waar anderen niet wilden gaan, die geïnteresseerd was in alle kennis van de wereld (ook de Griekse onder andere) en geen onrecht verdragen kon.

Rabbi Akiwa keerde veilig van de paradijsreis terug. Hij keerde terug naar een wereld die voor hem uiteindelijk extreem onveilig werd: hij stierf de marteldood door de Romeinen. Zijn veiligheid was tijdelijk, en een illusie. Of kon hij zoveel pijn verdragen omdat hij een innerlijke veiligheid kende die hem door alles heen sleepte? Wie zal het zeggen.

Vier wijzen. De een gaat naar de goddelijke wereld en blijft daar. De tweede gaat erheen, maar raakt in zichzelf opgesloten. De derde probeert de kennis van het goddelijke en de kennis van het aardse met elkaar te verbinden, maar verliest zijn gemeenschap bij deze poging. De vierde vindt veiligheid die tot moed leidt (hij steunt de opstand van Bar Kochba tegen de Romeinen), en zijn moed leidt tot een ramp voor hemzelf en het joodse volk (de verdrijving van het joodse volk uit Eretz Jisraeel).
Hoe kun je zelf in het leven staan? Zeker nu, nu de wereld op een cruciaal punt staat om voor de zoveelste keer fundamenteel te veranderen. Door de inval van de Russen in de Oekraïne en die van de Chinezen in Taiwan is de globalisering opeens gestopt. Ga je de weg van Ben Azzai? In de richting van totaal spiritueel leven? Of van Ben Zoma? Een soort ‘innere Emigration’, zoals de Duitse Joden in de jaren dertig hun emotionele situatie noemden? Ga je aan de slag, zoals Acheer, met het risico dat niemand je in jouw duidingen van wat er speelt kan volgen? Of houd je vast aan jouw innerlijke veiligheid, op het gevaar af dat die een illusie blijkt te zijn?

Vier gingen naar het paradijs. Wij moeten het voorlopig op aarde zien te redden.

Rabbijn Tamarah Benima, 27 februari 2022

sluit
Wat blijft er over?


Een onverwacht detail dat ook mij aan het denken zet. De Nieuwe Oosterbegraafplaats heeft een museum, Tot Zover, en een coffeeshop, Café Roosenburgh. Nadat ik mensen veld 55 heb laten zien, het ‘Joodse Veld’, van ‘ons’, belanden we in het Café. Het is net weer heropend. Daar koop ik het boek van Dick Wittenberg, Wat doen we met de spullen? Een portret van Nederland in één nalatenschap. De journalist heeft de onttakeling (ik kan nog steeds het goede woord voor het proces niet vinden) van de woning van Jo van Overdijk-van de Ven beschreven. Daarin stuit ik al snel op de volgende zinnen: „Zelfs de speld en de naald die in haar slaapkamer naast de deur in het behang staken, nam een van de kinderen op de valreep mee. Ik zie dat ze op de Funda-foto ontbreken. Ze zaten er nog wel die keer dat ik bij wijze van afscheid een laatste rondgang door haar onttakelde woning (Wittenberg gebruikt dus hetzelfde woord) maakte. Die speld en die naald. Geen van de kinderen waren ze ooit opgevallen toen hun moeder nog leefde. Hoelang staken ze al in dat behang? Met welk doel? Welke gedachte lag eraan ten grondslag?”
... meer info

Ik heb ook zo’n speld en een naald in het behang, bij de lichtknop in de woonkamer. En er zit ook een speld gestoken in het behang bij de lichtknop in de keuken. Waarom? Handig! Gebruik ik die dan ooit? Nou nee. Maar het is toch handig. Waarvoor dan? Geen idee. In mijn ouderlijk huis zaten ook spelden en naalden in het behang. Bij elkaar. Op ooghoogte. Niet over de hele muur verspreid natuurlijk. Ik neem aan dat het gebruik ontstond als mijn moeder aan het naaien was, even werd onderbroken, en dan die naald of die speld even ‘kwijt’ moest. Of als er een splinter uit een vinger of een voet gehaald moest worden. Naald in het vuur om hem te steriliseren, peuteren, splinter eruit, naald in het behang. Zo ging dat. En dan de derde mogelijkheid: de naald of de speld is gevallen tijdens het naaien. Alle spullen zijn opgeruimd, maar een keer worden zij gevonden. Om de naaispullen tevoorschijn te halen is veel werk. Dus vastgeprikt op een veilige plek. Voilà. Jo deed het zo, mijn moeder deed het zo, mijn grootmoeder deed het waarschijnlijk zo, en ik doe het zo.

Als een mens sterft ziet hij/zij alles uit het leven voorbijkomen. Althans, dat is wat er wordt beweerd door mensen die bijna aan de andere kant waren. Dat betekent: ook die naalden en spelden – wat ermee gedaan werd, en waarom, en hoe ze in het behang terecht kwamen. Gaat zo’n gewoonte verloren als gestucte muren in de mode zijn, en keert zo’n gewoonte terug als behang weer in zwang is, zoals nu?

Omdat Café Roosenburgh weer open was gegaan op de dag dat wij er kwamen, kreeg ik een waanzinnig mooi boek mee. Als feestgeschenk. Het groot gedenkboek. Gedenkplaatsen toen, nu, straks. Zoektocht door het ritueel landschap. Je zou het niet verwachten, maar het is echt een koffietafelboek, met schitterende foto’s, goede teksten (ook over joodse gebruiken), historische inkijkjes, voer om na te denken. Het gaat niet alleen over De Nieuwe Ooster, integendeel, de hele wereld komt voorbij. Maar toch, steeds opnieuw wordt bevestigd – nu weer door die gift van het boek - hoe goed het is dat het joodse veld (vak 55) juist op deze plek is gerealiseerd. In het Amsterdamse. Met al die onwaarschijnlijk mooie bomen van het Arboretum dat de Nieuwe Ooster ook is.

De eerste week van februari ga ik erop uit om stof te kopen voor de tachrichien, de ‘kleding’ die een overledene aan krijgt. Dana Sapiro gaat ze naaien. Maar misschien zijn er ook anderen die daar belangstelling voor hebben. Het naaien van de tachrichien is een mitswe, zoals zoveel dat men voor de stervende en de overledene kan doen een mitswe is. Het is hoog tijd dat Beit Ha’Chidush een chewre kadiesja krijgt: een groep vrijwilligers die weten hoe ze de dode moeten verzorgen, zodat deze kan worden begraven. Een groep vrouwen voor de vrouwen, een groep mannen voor de mannen.

Niet weinigen hebben zich weer bij een joodse gemeenschap aangesloten nadat ze te maken kregen met de joodse rouwrituelen. Tientallen jaren was het Jodendom een soort verboden terrein voor hen: te gevaarlijk, te veel ellende door gehad, te veel verdriet, te veel herinneringen die weggehouden moesten worden. Maar dan, een keer, is er toch het sterven van iemand die om wat voor reden dan ook een joodse begrafenis krijgt, met alles erop en eraan. Steeds weer opnieuw blijkt dan het psychologische genie van de rabbijnen van de Talmoed. Die wisten wat men op zo’n moment nodig heeft. En hoe je dat vorm geeft: het verdriet, de verbijstering, de zorg, de bekommernis, het ontredderd zijn, het moeten aanpakken, het begin en de afsluiting van de ene fase na de andere, het afsluiten en opnieuw beginnen, de rust in het tijdelijke en de rust in het eeuwige.

Ik zou willen dat BHC’ers vaker afspreken met elkaar, hun vrienden en kennissen, hun familie en buren in Café Roosenburgh. En dan even naar vak 55 lopen en zeggen: „Kijk, dat is er toch maar, goed hè!, heb je die gekend?, en die?....”

Rabbijn Tamarah Benima, januari 2022

sluit
Plezier met de ander


"Ware vreugde ligt in het delen van plezier met een ander." Heeft Soefi meester Inayat Khan gezegd. Deze uitspraak is gepubliceerd in een klein boekje met soortgelijke spreuken, genaamd 'De Beker van Saki'. Elke dag krijg ik er een opgestuurd via email. Ook behartenswaardig: „Liefde openbaart zich jegens degenen die we graag mogen als liefde en jegens degenen die we niet mogen als vergeving." Inayat Khan, de grootvader van mijn eigen Soefi meester, Fazl Inayat Khan, was liefdevol, maar ook niet voor de poes, net als Fazl, want als je het volgende tot je laat doordringen, valt er meteen een hoop innerlijke rommel op te ruimen: „Zelfmedelijden is de ergste vorm van armoede. Ze overweldigt de mens tot hij uiteindelijk niets anders ziet dan ziekte, pijn en tegenspoed."
... meer info

Maar laten we het over vreugde hebben en plezier. Wat zou ik graag weer willen dansen. Of met heel veel mensen aan tafel zitten en lachen. Zonder dat de ‘alarmknop’ aanstaat, zoals het was voor het nog-altijd-niet-aangebroken-nieuwe-normaal. Even iemand aanraken, omhelzen, misschien zelfs terug naar die drie kussen. Maar vooral vrijuit lachen en plezier maken. We zijn allemaal ‘eingeschüchtert’ - schuchter geworden. Schuchter - het tegenovergestelde van schateren. Mijn moeder kon schateren. Ze schaterde als het even meezat een heel theater bij elkaar. Wij schaamden ons dood, dat doe je namelijk als tiener. Al die mensen die omkeken… Nu verlang ik naar dat schateren. Even een zijsprong: wij waren als gezin ooit op bezoek, en hoorden plotseling mijn moeders geschater uit een andere kamer komen. Dat kon helemaal niet, want mijn moeder was bij ons. Wat bleek: de papagaai van onze gastheer en -gastvrouw kon mijn moeder perfect nadoen. Het beest schaterde dat het een lust was. Mijn vader heeft nog geprobeerd om de papagaai over te nemen. Maar nee, de gastheer wilde het beest voor geen goud kwijt.

De ware vreugde… je zou willen dat er een meetbaar getal was voor die ‘ware vreugde’ en dat ‘gedeelde plezier’, zodat het door beleidsmakers meegenomen zou kunnen worden in hun beslissingen. „Het plezier-getal moet echt omhoog, want ook dat is goed voor de gezondheid. Mensen, hoe krijgen we de ware vreugde weer in het land?” Ooit stapte er een chassid in een Jeruzalemmer bus. Hij begon onmiddellijk te zingen. „We moeten immers altijd vrolijk zijn,” was zijn uitleg die geen uitleg behoefde. Ik snapte het zo ook wel. De chassidische meesters zeggen dat je vrolijk moet zijn, wat er ook gebeurt. Vrolijkheid is aanstekelijk. Wat zou er gebeuren als we weer onbekommerd onze vleugels uit zouden slaan, onbekommerd glimlachen, onbekommerd zingen?

Het komende jaar opent zich voor mijn geestesoog als een enorme vlakte. En soort woestijn zonder de hitte, waarin we inderdaad veertig jaar zouden kunnen ronddolen. Een vlakte waarin alles mogelijk is. En waar, als je goed kijkt, overal leven is. Een vlakte bruisend van leven, maar wel onbestemd. Een vlakte om tot rust te komen. Een vlakte om langzaam een pad in te banen. Een vlakte om keer op keer verpletterd te kunnen opzien naar het hemelgewelf, met al zijn schakeringen van licht, een waar uitspansel. Een vlakte waar iedere stap stevigheid vindt, een betrouwbaar fundament. Een vlakte waarin leven en dood geborgenheid vinden. Een oneindigheid, maar dan hier op aarde. Zo stel ik me het komende seculiere jaar voor: als een oneindige vlakte van mogelijkheden. Laten we die mogelijkheden goed gebruiken en laten we vooral veel vreugde vinden als we plezier maken met elkaar.

@ Rabbijn Tamarah Benima, 28 december 2021

sluit
Chanoeka: strijden voor wie je bent


Van Dara Horn had ik nog nooit gehoord. De Amerikaanse schrijfster had al vijf boeken gepubliceerd voor ze dit jaar met People Love Dead Jews kwam. De ondertitel is: Reports from a haunted present. Horns eerste vijf waren fictie boeken, haar laatste is een collectie van essays. Al bij het lezen van de eerste bladzijden van haar introductie bij deze bundel wist ik: om haar kun je niet heen, want te scherpzinnig. Ze vertelt over een krankzinnig gesprekje met twee tienerrivalen. Tijdens de wedstrijdperiode deelt Horn een slaapkamer met deze twee jonge meiden en beschrijft hun reactie als ze te horen krijgen dat hun kamergenote joods is. Ik ga niet verklappen wat die twee te melden hebben. Je moet het boek echt zelf lezen.
... meer info

In een land waar steeds meer monumenten staan en struikelstenen in het trottoir worden gelegd, komen de eerste zinnen als een mokerslag aan. „People love dead Jews. Living Jews, not so much. This disturbing idea was suggested by an incident in 2018 at the Anne Frank House (…).” Ze vertelt over het keppeltjes-incident. Het Anne Frank Huis had decennialang zo’n honderd medewerkers. Er was een tijd dat slechts één van hen joods was. Of dat nog steeds het geval is, weet ik niet, maar veel meer zullen het er niet zijn. Hoe het zij, in 2018 wilde de mannelijke, joodse medewerker een keppeltje op. Dat was een groot probleem, vond het bestuur. Het kon maar niet beslissen of het keppeltje op mocht of niet. Horns scherpe commentaar: „The museum finally relented (TB: stond het keppeltje toe) after deliberating for four months, which seems like a rather long time for the Anne Frank House to ponder whether it was a good idee to force a Jew into hiding.”

Horn is het helemaal zat om steeds weer opnieuw door kranten en tijdchriften te worden gevraagd om artikelen te schrijven over antisemitisme. Maar op een gegeven moment beseft ze dat ze niet om het onderwerp heen kan en dat ze het inderdaad nog een keer moet doen. Hoe herkenbaar. Voor ieder van ons. Iedereen van ons wil een gewoon leven, maar dat zit er gewoon niet in. Hoe abnormaal het leven van Joden is geworden, wordt haar duidelijk als ze met haar dochtertje naar een kerk gaat. In dezelfde straat als waar zij wonen. ‘Kan iedereen hier zo maar binnen komen?’ Dus zonder aanmelden, sluizen, bewakers en wat niet al? Ja, dat kan. En zo zou het natuurlijk voor Joden ook moeten zijn. Maar zo ziet het leven er voor Joden niet uit.

Overal ter wereld (uitgezonderd Israël) leven Joden met andere bestaansvoorwaarden dan niet-Joden. Na de Zesdaagse Oorlog in 1967 (toen de haatcampagne vanuit de DDR en de Sovjet-Unie wereldwijd werd uitgerold; lees het boek van historicus Jeffrey Herf: Undeclared wars against Israel. East Germany and the West German Far left 1967 – 1989) is het joodse leven nooit meer normaal geweest. Ook al heeft het alle schijn van het tegendeel. 

Wat dat betreft was de situatie ten tijde van de overheersing van de Tempel een stuk duidelijker. De buitenlandse bezetters bepaalden wat wel en wat niet mocht. De essentiële gebruiken van het joodse volk mochten niet nageleefd worden. Om daartegen in opstand te komen hoefde je als Jood niet lang na te denken over de vraag tegen wie je moest rebelleren. Maar weten tegen wie je in opstand komt, is nog iets anders dan daadwerkelijk in opstand komen. De Makkabeeërs namen uiteindelijk het voortouw. En ze slaagden. De Tempel werd spiritueel schoongemaakt, de Tempeldienst in ere hersteld en het joodse volk kreeg zijn autonomie terug. Niet voor heel lang, maar dat is een ander verhaal.

De rabbijnen hebben na de val van de Tweede Tempel in het jaar 70 van de gebruikelijke jaartelling en de definitieve nederlaag in de opstand die werd geleid door Bar Kochba in 135, de Makkabeeën hun heldenstatus proberen af te nemen. In plaats van een verhaal over opstandig geweld dat overwint, werd een verhaal naar voren geschoven over het wonder van het licht: een olielampje dat slechts één dag had kunnen branden, brandde acht dagen. Het vuur dat licht brengt is beter dan het vuur dat de wereld in lichterlaaie zet. Die tactiek van de rabbijnen was uiterst verstandig. Als je met de pootjes omhoog ligt en je weerloos bent, kun je je beter overgeven dan naar een wapen te grijpen. En als je al een wapen wilt hebben om de onderdrukker te verslaan, gebruik dan de taal. Ook met taal kun je de strijd voor gerechtigheid winnen. (Zijn er daarom zo veel Joden jurist?).

Ik hield nooit van de Makkabeeën. Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik begrijp wat de Makkabeeërs deden. Zij normaliseerden het leven van Joden in Eretz Jisrael. Hoe wij ons leven kunnen normaliseren is een zeer ingewikkelde vraag, waarop het antwoord misschien niet te vinden is.

Maar, inspiratie om te zijn wie je bent en dat zo veel mogelijk te laten zien aan jouw directe omgeving en in de buitenwereld, kan er nooit genoeg zijn. Ben je bang ben om jouw chanoekia in het raam te zetten, zodat de buren kunnen zien dat je joods bent, doe dat dan niet. Iedereen moet zijn angst serieus nemen. Maar als je die angst niet hebt, volg dan het voorbeeld van de Makkabeeën: wees trots op het Jood-zijn. Laat het joodse licht de wereld verlichten.

@ Rabbijn Tamarah Benima, november 2021

sluit
Alles is van God


Terwijl de storm woedt – rond mij, door mij – om wat ik gezegd heb én om wat ik gezegd zou hebben (maar niet heb gezegd), dringen de herinneringen aan mijn jeugd zich op. Aan de ‘oorlogsopvoeding’ die mijn vader zijn drie dochters gaf. Een opvoeding gericht op een komende oorlog: hoe kun je overleven (mijn vader was ervan overtuigd – zo zei hij mij - dat zijn kinderen daartoe niet in staat waren. „Jullie moeder wel, maar jullie niet”). Piet, zoals hij werd genoemd, hoewel hij officieel Louis heette, was de zachtmoedigste onder zijn broers en zussen. En waarschijnlijk ook de zachtmoedigste mens in het Amstelveen waar ik opgroeide. Toch had hij een pistool, dat hij de volgende keer dat ze hem zouden willen doodmaken, zou gebruiken. Tegen zijn belagers, en tegen zichzelf. Dat vertelde hij ons toen ik tien was, en mijn zusjes acht en zes.
... meer info

Als onderdeel van die oorlogsopvoeding maakte mijn vader mij (niet mijn zusjes) ook deelgenoot van de gruwelen waarover hij las in de krant. Over een voetbalfan van de ene partij die door voetbalfans van de andere partij was vermoord. In Brazilië. Op de tribune. Zelf las ik over de martelingen die de Fransen toepasten op de Algerijnse vrijheidsstrijders, in leesmap met weekbladen waarop we waren geabonneerd. Het was 1961 en ik was elf. Wat die Fransen deden zal ik hier niet beschrijven, want dan doe je een week geen oog dicht. Ik las ook over de martelmethoden van de Japanners en de Chinezen. En ik las over de Sjoa. Op mijn 18e had ik over zoveel gruwelen gelezen en gehoord dat mijn lichaam het begaf. Het scheelde een haar of ik was gestorven. Maar ik ben niet gestorven. En hoewel ik een rasoptimist ben, net als mijn vader, en buitensporig nieuwsgierig, net als mijn vader, en echt kan genieten van wetenschap, schoonheid en het gezelschap van mensen, net als mijn vader, ben ik ook, net als mijn vader, als een schaapshond: alert op gevaar.

Een schaapskudde heeft (zo heb ik ooit geleerd) twee honden, ieder met een verschillende taak. De ene houdt de kudde bij elkaar, de andere slaat alarm bij het waarnemen van een prooizoeker en neemt die vijand te grazen als het nodig is. Meestal ben ik de hond die de kudde bij elkaar probeert te houden en probeer ik joodse en niet-joodse schaapjes die aan de rand drentelen en ambivalent zijn of ze bij de ‘kudde’ willen horen, erbij te halen. Maar soms ben ik die andere schaapshond; de schaapshond die alarm slaat. Wat ik ook meekreeg van mijn vader was de twijfel.

Ooit zei mijn Soefi-meester Fazal Inayat Khan: „There is faith and there is doubt. Your strength is doubt.” ‘Zie ik het wel goed?’ ‘Heb ik de juiste informatie?’ ‘Kloppen mijn cijfers wel?’ ‘Laat ik me door deze expert maar wat op de mouw spelden?’ ‘Iedereen denkt het tegenovergestelde van wat ik denk, dus zit ik wel op het juiste pad?’ ‘Luister ik wel naar de juiste critici?’ ‘Waarom doe ik zo moeilijk?’ ‘Wat als ik gelijk heb; wil ik dat wel?’ ‘Zou er echt op zo grote schaal worden gelogen?’ Soppend in het moeras van de twijfel zijn het filosofen als Giorgio Agamben, Hannah Arendt en Bettina Stangneth, psychologen als Steven Pinker, Jonathan Haidt, Jordan Peterson en Mattias Desmet, schrijvers als Dara Horn en David Baddiel, interviewers/comedians als Joe Rogan, Konstantin Kissin en Frances Foster, en oneindig veel anderen die me de hand toesteken en me op het droge van het begrip en inzicht helpen.

De sociale media mijd ik als de pest, omdat daar vaak de ‘spreekwoordelijke’ pest is uitgebroken – de pest van de verbale verwoesting. Maar dankzij internet zijn de ‘wijzen’ van deze tijd op ieder tijdstip van de dag en de nacht te beluisteren. Joden en niet-joden. Een internationaal gezelschap, waarmee je het niet eens hoeft te zijn, maar dat het materiaal aandraagt om het onderscheid te kunnen maken tussen wat klopt en wat niet klopt. Dit gezelschap brengt mij op steeds andere wijze de bevestiging van wat ik ooit in een gedicht verwoordde: „All that may seem wrong, is less than a point in eternity, less than space, less than time. (…) And all of it is Mine.”

Het kwaad bestaat. Mijn vader leerde mij het kwaad te localiseren, niet te negeren en het te bestrijden. Maar het kwaad is ook oneindig veel minder dan het goede. En alles is ‘van God’.

@ Tamarah Benima, 1 november 2021

sluit
Een piepklein kastje


Boeken. Overal om mij heen boeken. Dag en nacht (letterlijk) word ik omringd door boeken. Ze maken mijn woning tot een joodse woning. Vind ik. En het is niet alleen mijn woning waar duizenden boeken een plek hebben. In de woning van Bentsion Soetendorp z.l. (de jongste broer van Awraham Soetendorp) stonden er 4000 of 5000. Ik heb ze wel gesorteerd en ingepakt, maar niet geteld. Zeker duizend zijn er in boekenkastjes en boekenkasten in de openbare ruimte gezet. Tot onze stomme verbazing (ik deed de opruimklus na Bentsions dood met een gezamenlijke vriend) was de helft meestal een paar dagen later al meegenomen.
... meer info

Maar wat te doen met de overige boeken uit zijn nalatenschap? Het meeste is niet-joodse Nederlandse literatuur. Over de hele breedte. Zeker 2000. Geen antiquaar geeft er iets voor. Als je ze bij een antiquariaat wil aanschaffen, betaal je er nog wat voor: tussen de €2 en €15. Als je ze tweedehands via Boekwinkeltjes.nl wil kopen, idem dito. Maar als je zelf aanbieder bent, dan is hun waarde verdampt. Ze hebben met zijn allen tien- of twintigduizend euro gekost, of misschien zelfs meer. Weggegooid geld is het zeker niet geweest, integendeel. Alleen de aanschaf moet al genoegen hebben gebracht. Alleen het zien van het boek op de boekenplank moet bevrediging hebben gegeven, ook als er nooit de tijd was om het te lezen. Maar als investering… waardeloos. Letterlijk.

Dus wat te doen met Bentsions boeken? Toch maar schenken aan een handelaar in tweedehands boeken? Ze voorlopig voor een fiks bedrag laten staan in een opslag? Ze uit de opslag halen en ze alsnog in de openbare boekenkastjes zetten? Een eigen antiquariaat opzetten; met alle rompslomp en belastingperikelen van dien? Ze langzamerhand in de eigen woning een plek geven (nee, nee… er kan echt niet meer bij!). Ze ongevraagd in restaurants en koffiehuizen achterlaten? Bij ieder bezoek aan vriend/in of kennis er drie meenemen – ongeacht of de gastheer of gastvrouw geïnteresseerd in ze is of niet? Weggooien is geen optie, ze opstoken in de open haard of de vlam erin onder de barbecue evenmin. Misschien willen schoolbibliotheken ze hebben. Maar hoe kom je te weten welke schoolbibliotheek?

De joodse boeken uit de nalatenschap van Bentsion komen te staan op de bieb-planken van de nieuw op te richten Liberaal-Joodse Gemeente Alkmaar. Dat is tenminste iets. Misschien zullen ze daar staan te verstoffen, maar als beeld (het zicht op de boeken in de boekenkast) bevorderen ze in ieder geval de joodse identiteit. Alleen al de kennis dat Amos Oz en Abel Herzberg, Jerzy Kosinski en Jonathan Franzen, Clara Asscher-Pinkhof en Jaap Meijer, Meyer Sluyser en Philip Roth, Leon de Winter en Jessica Durlacher joodse schrijvers waren/zijn is een bouwsteen voor de joodse identiteit, zelfs als je nooit een boek van hen hebt gelezen. Boeken zijn hoe dan ook bouwstenen van een identiteit. Daarom is het, denk ik, zo moeilijk om boeken weg te doen. Je hebt ze gelezen (en bent vergeten wat erin stond, meestal) en je zou er dus best afstand van kunnen doen. Of je hebt ze niet gelezen en realiseert je dat je er nooit meer tijd voor zult hebben om ze te lezen, dus ook voor deze boeken geldt: ze zouden weg kunnen. Maar ze kúnnen niet weg. Want zelfs de titels op de boeken spiegelen onze voorkeuren, interesses, ontwikkeling, de wegen die we niet zijn ingeslagen. Ze herinneren ons aan de vrienden en kennissen van wie we de boeken hebben gekregen. Voor degenen die zelfs hun schoolboeken en kinderboeken hebben bewaard, zijn ze een soort poëziealbum, waarin zij zich als de kinderen die zij waren, terugvinden. Dus boeken wegdoen - voor heel velen is het extreem moeilijk.

En toch zijn er velen die geleerd hebben om boeken weg te doen. Niet zelden door verhuizingen. Een vriend schreef het zelfs over al zijn huisraad, die tijdelijk opgeslagen staat, tussen het verlaten van het vorige huis en het betrekken van het volgende. „95% van onze spullen staan opgeslagen. Ik mis NIETS ervan.” Om me heen kijkend, bedolven onder de boeken, denkend aan de vier tot vijfduizend boeken van Bentsion moest ik er erg om lachen. Dit mailtje van de verhuizende vriend bracht trouwens een herinnering terug. Ik werd ooit gechadchend (gekoppeld) aan een aardige man. Toen ik hem opzocht om nader met hem kennis te maken, vroeg ik welke boeken hij las. Hij wees naar een minuscuul kastje bovenaan de trap en verklaarde dat hij van plan was die boeken na zijn pensioen te gaan lezen. Dat werd dus niks. Liever bedolven onder de boeken dan een liefdesrelatie met iemand voor wie boeken de functie hebben van de spreekwoordelijke geraniums waar je als bejaarde geacht wordt achter te zitten.

Even twee maanden geen joodse feesten meer. Tijd zat om boeken te lezen en/of weg te doen. Dat is helemaal heerlijk.

@ Tamarah Benima 2021

sluit
Chesjbon hanefesj

Een Israëlische vriend, die verder helemaal niet religieus is, maakt rond deze tijd altijd ‘de rekening op van zijn ziel’, oftewel chesjbon hanefesj. In alle decennia dat ik hem ken, heb ik hem nooit gevraagd hoe hij dat eigenlijk doet. Gaat hij er in de maand elloel elke dag een half uurtje voor zitten? Legt hij een blocnote naast zijn bed, zodat hij kan opschrijven wat hem zoal over het leven van afgelopen jaar te binnen schiet als hij even wakker wordt? Werkt hij een vragenlijst af, die hij voor zichzelf heeft gesteld? Maakt hij door het hele jaar heen aantekeningen over wat hij ‘goed’ heeft gedaan, en wat ‘fout’? Is hij streng voor zichzelf, of juist toegeeflijk? Heeft hij zichzelf door deze jaarlijkse oefening beter leren kennen in de loop der tijd?
... meer info

Is hij milder over zichzelf gestemd, of wordt hij steeds geïrriteerder over zichzelf omdat hij steeds maar dezelfde fouten maakt? Denkt hij dat de Eeuwige meeleest met zijn zielsrekening? Wordt de rekening ieder jaar korter, of juist langer? Ziet hij zo langzamerhand patronen in zijn gedrag: onhebbelijk als hij moe is, snauwend naar een willekeurig iemand als hij net kritiek heeft moeten incasseren, goedgeefs als hij met een compliment over de bol is gestreeld, vergevingsgezind na goede seks, veroordelend als hij veel heeft moeten uitgeven aan een reparatie, kwaad als iemand zijn lesrooster in de war heeft geschopt, aardig als het weer niet te warm en niet te koud is?

Ik zou mijn vriend willen vragen of hij bijhoudt aan wie hij vergiffenis moet vragen, of dat hij alleen vergiffenis vraagt aan degenen die hem tijdens het opmaken van de rekening van zijn ziel te binnen schieten?

Hebben al die exercities om mijn fouten onder ogen te zien en al die pogingen om het goed te maken met anderen, iets uitgehaald? Het enige dat ik weet is dat ik in ieder geval de eerste uren nadat Jom Kippoer is afgelopen lichtheid en opgeruimdheid ervaar. Alsof de Hoge Feestdagen – Rosj Hasjana en Jom Kippoer – werken als een mikwa. De gebeden die wonderschoon worden gezongen of in een eindeloze litanie worden opgedreund vormen het water waarin je wordt ondergedompeld om er iets meer ‘nieuw’ uit te komen. ‘Nieuw’ voor het komende jaar. Het kan nog altijd in dood eindigen. Maar dat merken we dan wel. Sommigen weten trouwens al dat het komende jaar geen volledig jaar voor hen wordt. En toch komen ook zij een beetje ‘nieuw’ uit het mikwa dat de Jamiem Noraïem heet: de Dagen van Ontzag.

Lichtheid en opgeruimdheid, dat wens ik iedereen toe. Sjana towa oemetoeka. Een goed vasten, en een goed aanbijten. Moge dat de wens van de Eeuwige zijn.

@ Rabbijn Tamarah Benima

sluit
Loslaten


Aan het einde van een choepa wordt een glas gebroken. Het is het moment dat alle spanning die er was zich ontlaadt als iedereen uitbarst in ‘mazzal tov’. Het gebroken glas staat voor mij niet alleen symbool voor de vernieting van de Tempel. Ik zie de kwetsbaarheid van al het geschapene erin weerspiegelt. Om iets te maken – een glas, een vel papier, een relatie – kost tijd en aandacht. Er zijn veel vaardigheden voor nodig en het verlangen iets te maken. Om iets kapot te maken – een glas, een vel papier, een relatie – kost minder dan geen tijd en nauwelijks energie. Een stamp met de voet met bruut geweld, en het glas ligt aan stukken. Een korte ruk aan een paper en er zit een scheur in. Een enkel woord, een enkele blik, een verkeerde beweging en het hart kan in duizend stukken vallen. Om iets te herstellen – een glas, een vel papier, een relatie – kost oneindig veel tijd, energie en vaardigheden, en bijna nooit is herstel daadwerkelijk mogelijk. Probeer het maar eens met dat kapot getrapte glas, dat gescheurde vel papier, dat verwonde hart in een relatie.
... meer info

Dat dingen en mensen kapot gaan, is onvermijdelijk. Je kunt niet altijd voorkomen dat je geraakt wordt op de verkeerde manier, hoewel dat niet de bedoeling was. Je kunt niet altijd voorkomen dat oude trauma’s opspelen en jouw reactie heftiger maken dan bedoeld. Je kunt niet altijd voorkomen dat iets wat wordt gezegd, wordt misverstaan. Maar als je er heel vroeg bij bent, valt er vaak toch iets te repareren. Dat is waar de maand elloel over gaat: repareren. Als voorbereiding voor de Hoge Feestdagen.

Eigenlijk is de reparatie een dagelijkse opdracht. Immers, in het avondgebed zeg je vóór het Sjema: „Hierbij vergeef ik eenieder die mij boos heeft gemaakt of mij heeft geïrriteerd, die mij schade heeft berokkend, hetzij lichamelijk, hetzij financieel, die mijn eer en goede naam heeft geschaad, of op enigerlei andere wijze mij heeft benadeeld, met geweld of moedwillig, per vergissing of met opzet, met woorden en met daden. En moge niemand door mijn toedoen worden gestraft.”

Deze tekst kan het hersengeklets waarin ons brein ons steeds opnieuw vertelt wie zich op welke manier aan ons heeft vergrepen, tot rust brengen. Ja, we hebben krassen op de ziel gekregen die dag, misschien zijn we zelfs bestolen, of materieel op achterstand gezet – en toch geeft de joodse traditie aan dat we moeten ‘loslaten’. Met dat ‘loslaten’ worden we al een halve eeuw om de oren geslagen door allen die de Oosterse spirituele tradities hebben verwesterd. Maar in de oude terminologie heet dat ‘loslaten’ ‘vergeven’. Al zijn ‘loslaten’ en ‘vergeven’ geen identieke processen, maar wel bijna.

In de aanloop naar de Hoge Feestdagen zijn we er vooral op gericht om een stap te doen naar de ander: een brief schrijven en vergiffenis vragen, een gesprek aangaan en vergiffenis vragen, of een gesprek toestaan zodat de ander vergiffenis kan vragen. Hartstikke belangrijk. Maar dat je ook zelf, iedere dag, aan het opschonen van emotionele rommel kunt doen, dat krijgt minder aandacht. Terwijl dat toch – naast het ‘Moda ani’ ‘s ochtends en ‘Sjema’ ’s ochtends en ‘s avonds, het aansteken van de kaarsen op Sjabbat en al die andere mitswot en minhagiem (gebruiken) – ook een discipline is die ons door het leven helpt. Dus ‘loslaten’ op de joodse manier – doe het!

Rabbijn Tamarah Benima, augustus 2021

sluit
Een kralensnoer van prikkeldraad


In deze zomermaand valt Tisja be’Av – vroeg dit jaar. Net nu iedereen terugkeert naar een ‘nieuw normaal’ dat verre van normaal is, komt er met Tisja be’Av een enorme dip. We omarmen vrienden en/of ouders en/of (klein)kinderen weer – voorzichtig, voorzichtig -, hoeven geen mondkapje meer op (althans… voorlopig, voorlopig), en dan midden in de maand die treurdag. In het hart van het universum, in Jeruzalem, is een mes gestoken. Door de Romeinen. Het hart bloedde leeg, had nog slechts een symbolische functie, was er desolaat aan toe. Totdat millennia later Jeruzalem weer opbloeide, zijn hartslag over de wereld verbreidde en niet alleen meer een symbolische plek was die naar de Eeuwige verwees. Is God altijd in Jeruzalem aanwezig gebleven? Of was de Altijdzijnde ook daar afwezig?
... meer info

Jeruzalem leeft weer, waarom dan toch blijven treuren over de Verwoesting van Jeroesjalajiem? Omdat er op het verwoeste wel opnieuw gebouwd kan worden, maar de wond in de aarde, de branden die hebben gewoed, blijven; ze laten hun sporen achter. Zoals het ook met mensen is. Ze worden verwond door hun medemensen – soms expres, meestal uit onmacht of onnadenkendheid – en hun wonden kunnen genezen. Maar ze zullen nooit meer niet-verwond-geweest zijn, nooit meer ongeschonden.

Het geldt voor steden en regio’s, het geldt voor mensen, en het geldt ook voor volkeren. De Oekraïners zullen nooit meer een geschiedenis hebben zonder de door Stalin georganiseerde hongersnood, de Zuidafrikanen zullen nooit meer een geschiedenis hebben zonder Apartheid, de Noord-Amerikanen zullen nooit meer een geschiedenis hebben zonder de genocide op de Indianen. En wij, Joden, zullen nooit meer een geschiedenis hebben zonder de Verwoesting van de Tempels, de Verwoesting van Jeruzalem, pogroms, Sjoa. Op Tisja be’Av staan we daarbij stil. 

Er schuilt echter ook een gevaar in die focus op de rampen die het joodse volk al duizenden jaren treffen. Het gevaar dat verschrikkelijke gebeurtenissen uit verschillende eeuwen en verschillende regio’s als kralen aan een ketting van prikkeldraad worden geregen. En op die manier de decennia, soms zelfs eeuwen dat joden eenvoudigweg samenleefden met de volkeren temidden waarvan zij woonden, aan het gezicht onttrekken. De historicus Salo Baron muntte er een term voor: de ‘lacrimose conception of jewish history’, oftewel de ‘met tranen bevlekte joodse geschiedenis’. Die geschiedenis was niet, benadrukte Baron, een aaneenrijging van Jodenhaat en vervolgingen, van uitsluiting en verdrijving. Ik zeg het hem na: er is zo ontzettend veel meer in de joodse geschiedenis! 

Misschien hebben de rabbijnen die Tisja be’Av hebben ingesteld het gevaar van de versimpeling gezien, eeuwen voordat Salo Baron het verwoordde. Net zoals een jood elke dag tesjoewa kan doen, is er één dag per jaar – Jom Kippoer – waarop tesjoewa hèt thema is, dè opdracht. Net zoals een jood iedere dag kan treuren over de verschrikkingen die het joodse volk heeft ervaren, is er één dag per jaar – Tisja be’Av – waarop treuren hét thema is, dé opdracht. Tegenwoordig zijn daar de herdenking van de bevrijding van Auschwitz, Jom HaSjoa en de herdenking van de Kristalnacht bijgekomen. Ze zijn nodig, om verschillende redenen. Maar de impliciete waarschuwing van de rabbijnen die Tisja be’Av tot een vast punt in het jaar maakten, blijft. Treuren moet, maar houdt het gefocust. Het belangrijke van Tisja be’Av is bovendien dat Jeruzalem altijd meer zal zijn dan een plek waar de barbaren huishielden. Jeroesjalajiem zelf brengt het evenwicht, met zijn schoonheid, zijn leven, waardoor uiteindelijk de tranen kunnen drogen. 

Rabbijn Tamarah Benima, juli 2021

sluit
Wat er overblijft

De dood is altijd mijn vriend geweest. In de vele decennia dat het grondwater onder mijn bestaan vertroebeld werd door verbijstering, angst, verdriet, eenzaamheid, vervreemding en afgeslotenheid - met gelukkig regelmatig een visje van licht dat er doorheen schoot - was het een troost: ‘Er komt ooit een einde aan dit leven’. Dat het leven niet eeuwig is, hielp me vast te houden aan het perspectief dat er nog wel een dag zou komen dat ik gelukkig zou zijn. In dit leven. En die dagen zijn ook gekomen.
... meer info

Hoe anders is het voor bijna iedereen. Ook zij maken angst door, hebben verdriet, zijn eenzaam, zijn geslagen door teleurstellingen, ervaren wanhoop, zien verwachtingen niet uitkomen. Maar (zo stel ik me dat tenminste voor) hun uitgangspunt is anders. Ze hebben een klein beetje meer emotionele stevigheid meegekregen, die hen in staat stelt de moeilijkheden in ‘het leven’ het hoofd te bieden. Er is meer dan genoeg liefde en vertrouwen om in moeilijke tijden overeind te blijven. Er zijn kinderen die liefde en trots geven, én zelf liefde en zorg behoeven. Er is een vanzelfsprekend perspectief.

En dan komt de dood. Altijd te vroeg. Nooit op het juiste tijdstip. Er is nog zo veel… te doen, te verlangen, te ervaren, af te maken, te beginnen, te delen, te zeggen. (Mag ik hier trouwens wel over schrijven? spookt het steeds door mijn hoofd. Is het niet te confronterend? Welk recht heb ik om dit aan te roeren? De vele doden in mijn leven? Maar ik kan niet anders. Soms dringt een onderwerp zich op, onontwijkbaar. Zoals nu).

Twee jaar geleden vroeg een vriendin hoe ik dacht over het hiernamaals. Haar man was plotseling dood: een 93-jarige verloor de macht over haar auto, hij was haar slachtoffer. Mijn vriendin was weer beter op dat moment, na een ernstige ziekte, en wist niet dat de dood ook haar zou vinden binnen enkele maanden. Ik moest er even voor gaan zitten. Wat haar te antwoorden? Ze vroeg niet naar een joods antwoord.

Zeer goed ingevoerd in Tanach, wist ze dat daar het antwoord niet te vinden is. De aardsvaders en aardsmoeder gaan terug naar hun voorouders. Maar wat betekent dat? Tanach spreekt over ‘sjeol’. Maar geen mens die weet wat ‘sjeol’ is. Henoch en Elia worden meegenomen. Naar waar? In de rabbijnse traditie wordt gesproken over ‘olam haba’: de volgende wereld. Een term die ook onduidelijk is. Het kan de wereld zijn (deze!) die ontstaat na de komst van de masjiach (messias). Maar komt die ‘olam haba’ er ooit? En zo ja, wanneer? Misschien wordt er met ‘olam haba’ inderdaad een hiernamaals bedoeld. De engelen zingen er altijd en de tsaddikiem (de rechtvaardigen) krijgen daar door de Eeuwige de leviathan voorgeschoteld – een mythisch dier. Ja, en dan? zegt mijn rationalistische inborst (die ik ook heb).

De teksten van Jesjoea ben Sirach, die in de tweede eeuw voor de gebruikelijke jaartelling leefde, behoren tot de joodse wijsheidsliteratuur. Een paar zinnen daaruit worden vaak tijdens onze lewajot gezegd: „Probeer niet te begrijpen wat te moeilijk voor u is, zoek niet wat voor u verborgen is en houdt u niet te veel bezig met wat boven u is, want u hebt meer mogen beleven dan u begrijpen kunt.” Ben Sirach waarschuwt ons. We weten gewoon niet wat ons na dit leven te wachten staat. Ga niet zelf aan de slag met beelden, want voor je het weet kom je in Danteske angstvisionen terecht, creëer je voor jezelf Breugheliaanse verschrikkingen. En daarvan weet ik zeker dat die niet kloppen.

Toch gaf ik mijn vriendin een antwoord. Gebaseerd op mijn mystieke ervaringen én nuchter redeneren. Wat er overblijft van een persoon (maar dat kan ik natuurlijk niet bewijzen) is de ziel en het bewustzijn. De ‘ziel’ (laten we die ouderwetse, maar vertrouwde term toch maar gebruiken) is het goddelijke in de mens: de bron van waaruit hij leeft, oneindig, zonder tijd en ruimte, zonder vorm. De ziel is altijd verbonden met God (dat wat aan het begin en einde van de Schepping staat) en gaat daar weer naar ‘terug’; dat ‘terug’ klopt niet, want de ziel is altijd verbonden met het goddelijke. Het is als een golf in de zee, die weer versmelt met de zee.

Daarnaast is er het bewustzijn van een persoon. Dat letterlijk persoonlijke deel van een mens. Daar bevinden zich de herinneringen, de inzichten, de ervaringen, de kennis, alles wat een mens gezien en gehoord heeft, alles wat een mens gesproken heeft en gedaan. Dat blijft. Denk ik (al kan ik het niet bewijzen). En dat persoonlijke bewustzijn maakt na de dood permanent deel uit van het Bewustzijn van het Universum, zoals ik het noem. Het bewustzijn dat ‘onder’ en ‘boven’ en ‘achter’ en ‘in’ de Schepping ‘zit’. Na onze dood ‘zien’ we wat alles werkelijk betekend heeft (denk ik, maar ik kan het niet bewijzen). We zien de schoonheid en de wreedheid, de liefde en de haat, wat we goed hebben gedaan en wat niet – en we zien het vanuit alle perspectieven die mogelijk zijn. Denk ik, maar ik kan het niet bewijzen.

Omdat we alles dan ‘zien’, is het zo belangrijk om zo goed mogelijk alles geheeld te hebben: vergeven, verzoend, in orde gemaakt. Als dat mogelijk is, wat beslist niet altijd kan.

Ondertussen zijn we hier, met ons verlies. Met de scherpe randen die de dood als ontrukking van de dierbaren en minder dierbaren uit ons leven veroorzaakt. Niet nu! Te vroeg! Hij en zij kunnen nog niet worden gemist. Er is nog zo veel… te doen, te verlangen, te ervaren, af te maken, te beginnen, te delen, te zeggen. Maar de gouden draad, zoals het in Tanach heet, is doorgeknipt, de nesjama teruggevloeid in de zee van eeuwigheid. De enige troost die ik ken, is dat onze beminden er nog zijn – in dat grote bewustzijn dat ons omwikkeld heeft en ons dichterbij is dan onze huid. Ik heb het malle beeld dat al ‘mijn’ doden op een soort tribune zitten waar ze mij, ons, gadeslaan en zo af en toe iets zeggen dat het bestaan hier op aarde verandert, zo af en toe iets doen dat het bestaan hier op aarde de goede richting uitstuurt. Ik geef toe, het is een mal beeld.

Het lichaam leeft niet eeuwig, de dood neemt het uiteindelijk weg, maar er is eeuwigheid. Denk ik, al kan ik het niet bewijzen.

Rabbijn Tamarah Benima, juni 2021

sluit
Tikkoen olam


Een blikje, snoeppapiertjes, de lege zak van chips, een eindeloze hoeveelheid peuken, bekertjes, de restjes van kapotte kerstballen, ijslollystokjes, papier en karton, touwtjes, bierdopjes, een paar schoenen, wc papier (schoon), stukjes glas, stekkers, haarbandjes, stukjes plastic, glazen flesjes, plastic flesjes, verdroogde mandarijnenschillen. Met mijn hand gestoken in een dun plastic handschoentje (zoals je ze wel vindt bij benzinestations) vis ik dat alles onder struiken vandaan. Of uit struiken. Of van een grasperkje. Of haal het weg bij een muurtje. Of van een parkeerplaatsje voor een bejaardentehuis. Alles: in de openbare ruimte. Na een half uurtje is de pedaalemmer-vuilniszak vol met zwerfafval. 
... meer info

Soms heb ik maar een strookje van drie meter langs een metalen afzetting rond een bouwterrein schoongemaakt, soms een iets groter grasveld langs een rijbaan. En voortdurend gaat door mijn hoofd: ‘Tikkoen olam’, want dat is hoe ik het ervaar. Het opruimen van zwerfvuil in de openbare ruimte beschouw ik als een vorm van tikkoen olam: het beter maken van de wereld. Immers, mogelijk stikken er minder vogels in het plastic, of bezeren zich aan stukjes glas, bejaarden hoeven in hun laatste levensjaren niet tegen de zooi aan te kijken op straat, automobilisten die niet hun troep uit het raam gooien of fietsers kunnen genieten van schone bloeiende struiken en grasveldjes met paardenbloemen. Gods Schepping is het waard te worden verlost van bezoedelingen door slordige, luie of onnadenkende mensen.

Elke dag een half uurtje of langer zwerfafval opruimen (dat is het voornemen) is uit nood geboren. Ik moet bewegen (wie niet…?!). Ik houd van bewegen, maar ik heb een broertje dood aan gymnastieken. Dat het tegenwoordig ‘fitness’ heet, is een soort taalkundige wortel die mij, nukkige ezel, wordt voorgehouden. ‘Fitness’, fit zijn, is de uitkomst, een doel. Maar om een variatie te maken op de titel van een boek van rabbijn David Cooper – ‘God is a Verb’ – Gymnastieken is een Werkwoord. Hoe graag ik ook fit wil zijn, niet elk werk dat daartoe moet worden verricht, heeft mijn hart. Ik zou natuurlijk mee kunnen doen met het kwartiertje ‘Nederland in Beweging’ van Omroep Max. Maar de opgewektheid van de presentatoren is mij een gruwel. Als er een presentator zou zijn met veertig kilo overgewicht, die af en toe een Witz zou vertellen of er eerlijk zou uitflappen: ‘Okay, mensen, ik heb er ook helemaal geen zin in, maar we gaan nu de knieën optrekken’, dan zou het nog te doen zijn. Maar zo niet. Zou er een Groucho Marx zijn die me met de armen zou laten zwaaien, terwijl hij ondertussen een verhaal zou vertellen waarin dat gezwaai met de armen een onzinnige, fantasievolle betekenis zou krijgen, tja, dan zou ik iedere dag op Omroep Max afstemmen. Maar ik denk niet dat zoiets ooit in Nederland gemaakt zal gaan worden. Of zelfs ergens anders ter wereld. Dus nu dan mijn vorm van tikkoen olam.

Het begrip ‘tikkoen olam’ heeft de joodse wereld sinds een halve eeuw stormenderhand veroverd. Het werd op de agenda gezet door Joden uit de alternatieve hoek die terugkeerden naar een leven dat meer werd vormgegeven door joodse waarden dan dat van hun geassimileerde ouders en grootouders. Zij stuitten op de kabbalistische interpretatie van ‘tikkoen olam’ toen ze zich in de joodse bronnen gingen verdiepen. Eco-kasjroet is erdoor ontstaan. Allerlei liefdadigheidsprojecten om mensen in en buiten de joodse gemeenschap te helpen zijn erdoor ontstaan. Menig Bar en Bat Mitswa-kind heeft een tikkoen olam-project uitgekozen, waarvoor het geld inzamelt. Het kan particularistisch (alleen voor de eigen groep) of universalistisch worden opgevat. Tikkoen olam kan een beperkte doelstelling hebben of iets alomvattends zijn. 

Misschien geeft mijn kleine tikkoen olam-project extra bevrediging omdat ik er in de omertijd mee ben gestart. Elke dag tussen de tweede dag Pesach tot aan Sjawoe’ot worden wij opgeroepen om spiritueel een treetje hoger te geraken. Ik buig mij naar de straat, naar het perkje, naar de struiken. Als ik geluk heb stop ik niet alleen stukjes aluminiumfolie en lege sigarettenpakjes in mijn vuilniszak, maar verlos ik mijzelf ook van het zwerfafval aan opgebruikte overtuigingen, restjes oude emoties, in kringetjes ronddraaiende hersengeklets  en destructieve twijfel in mijn hoofd. Zodat het leeg genoeg wordt voor Matan Tora, het ontvangen van de Gift van de Tora. En zo niet, dan zien in ieder geval een paar straten, pleinen en perkjes in mijn buurt er frisser en toonbaarder uit.

 

sluit
De reis naar de gezamenlijke vrijheid


We beginnen de maand april terwijl het nog Pesach is en we halverwege de maand nisan zitten. Het kan goed zijn dat de matze-kruimels nog tijden overal te vinden zijn. Tenminste één gedachte naar aanleiding van het zout op de seider-schotel neem ik mee de komende tijd, aangedragen door Mark Gerson, Amerikaans-joods zakenman, filantroop en auteur. Over zout, dat in de Oudheid net zo waardevol was als goud. Als zout op gist wordt gestrooid, zo zegt Gerson, dan kan gist zijn gistende werking niet doen. Hij verbindt daaraan de idee dat je met Pesach de keuze kunt maken tussen wat essentieel is en dus blijven moet in je leven (niet chameets) en alles wat niet essentieel is en je weg kunt doen (chameets). Of weg kunt laten. Vrijheid: je kunnen richten op het essentiële!
... meer info

De hele maand april en een goed deel van mei tellen we de dagen – de omer-telling. Tot aan Sjawoe’ot, het Wekenfeest, wanneer we de Openbaring op Sinaï gedenken. Elke dag heeft een andere ‘kleur’, een andere spirituele invulling. De kabbalisten, de joodse mystici, maakten een ‘kaart’, een schema waarin elk van Gods ‘krachten’ een vaste plek hebben. ‘Schoonheid’ (tiferet) is zo’n goddelijke kracht, waarmee de Eeuwige werkzaam is in de wereld. Of ‘koningschap’ (malchoet), ‘gerechtigheid’ (din of gewoera), ‘fundament’ (jesod). Tien ‘krachten’ zijn er. Ze worden in het Hebreeuws aangeduid met de term ‘sefira’ (meervoud: sefirot). Zeven van de tien zijn belangrijk tijdens de omer-telling. Tijdens de omer-telling probeert men steeds te focussen op twee ervan. Zeven weken lang. Tot het op de vijftigste dag Sjawoe’ot is. De kabbalisten stellen dat als men deze meditatie doet, men elke dag een stapje hoger op de spirituele ladder komt. Zodat men op die vijftigste dag qua bewustzijn en qua open hart voorbereid is op het accepteren van de Tora. Want die geeft de Eeuwige ons op die dag.

April belooft dit jaar een geweldige maand te worden voor die voorbereiding. We mogen nog bijna niks, vanwege covid-19. Maar naar buiten – wandelen, fietsen, in een bootje op een plas dobberen, in het gras liggen (pas op voor de teken), met de auto door een mooi landschap zwerven – mag wel. Zonnig gaat het worden. Als poezen kunnen we de zon opzoeken en de geest en het hart op ‘chesed’ (liefde, vriendelijkheid, zorgzaamheid), ‘netzach’ (eeuwigheid, overwinning, lankmoedigheid, standvastigheid, geduld) of ‘hod’ (majesteit, pracht, glorie) richten. Of op een van de andere sefirot.

En we kunnen doorgaan met onderscheid maken: niet-essentieel en essentieel. Dit kan worden weggegeven en dat niet. Hier kan ik iemand anders mee blij maken, maar dat behoud ik voor mijzelf. Met deze persoon kan het contact worden verminderd, maar met die persoon kan de band worden versterkt. Deze activiteit kan ophouden, maar daar kan ik meer van doen. Totdat niet alleen het huis vrij is van chameets, maar ook het leven iets minder propvol en wij de vrijheid als volk kunnen genieten. Want daar zijn we naar op weg: dat de chofesj, de vrijheid die we als individu hebben verworven door de bevrijding uit slavernij, dat wil zeggen een bevrijding van (!) krachten die ons beperken, kunnen omzetten in cheroet, de vrijheid om te kiezen voor een leven dat gericht is op het onderhouden en helen van de schepping. Cheroet is de vrijheid die je samen hebt, want het onderhouden en helen van de schepping kun je niet in je eentje. Daarom staan we in mei/ijar ook samen bij de berg Sinaï om de Eeuwige te horen spreken – tot ons hart en tot ons brein en tot ons bewustzijn, tot ons ‘zijn’.

Geniet van de reis naar Sinaï!

sluit
Samen


Helemaal aan het eind van deze maand begint Pesach. Dat betekent natuurlijk dat de hele maand in het teken van Pesach staat. De grondige schoonmaak van het huis begint nu (of is al aan de gang), ten einde de chameets op te kunnen ruimen. Sommigen schroeven hun fornuis uit elkaar, anderen hebben een Pesach-fornuis in de schuur staan dat ze uitruilen met het ‘gewone’ fornuis. Dat zie ik BHC’ers niet doen. Maar de chameets opruimen, ja, dat doen we wel. Het Pesachservies en -bestek en de Pesachpannen tevoorschijn halen, ja, dat doen we wel. Het is een klus, maar als je ermee klaar bent heb je het gevoel dat je hoogst persoonlijk door de Jam Soef, de Rietzee, bent getrokken: naar de andere oever van het bestaan.
... meer info

Pesach vieren betekent ook vieren dat we aan de dood zijn ontsnapt. Aan de dood van de slavernij. Aan de dood van de eerstgeborenen. Aan de dood door soldaten van de tirannen. Aan de dood van verdrinking in de Jam Soef. We staan op de andere oever en leven! We kunnen opgelucht ademhalen. We barsten zelfs in gezang uit. En dan… waar zijn we eigenlijk beland? In de woestijn. Zonder groenten, zonder vis, zonder vlees, met wat matzes die weliswaar lang meegaan, maar zonder boter en bruine suiker wel erg weinig voedingswaarde hebben. We hebben het er levend vanaf gebracht, maar moeten nu leven als vrije mensen met alle keuzen die vrije mensen moeten maken. De rotsblokken in de woestijn zijn de perfecte metafoor voor die keuzen: erom heen of erover heen – hoe gaat een mens met dilemma’s om? Water, die andere basisbehoefte en die andere metafoor voor inspiratie en levensmoed is er niet vanzelfsprekend. De een (Miriam) kan het gemakkelijk vinden en aanboren, de ander (Mosjé) kan er driftig naar zoeken en het niet vinden.

In de woestijn ben je op elkaar aangewezen, net als in het ‘gewone’ leven. De wijsheid en kennis van ieder individu is waardevol, je kunt op onderzoek uitgaan, maar je helemaal van de groep verwijderen betekent de dood. Wat stelde Mosjé zich eigenlijk voor toen hij tegen de Farao zei dat het joodse volk weg moest uit Egypte om zijn God te aanbidden? Had hij een duidelijk beeld van hoe we, eenmaal op de andere oever, onze offers zouden brengen aan HaShem? Had hij een idee welke lofteksten we zouden uitspreken? Had het volk dat door Mosjé werd geleid, überhaupt een idee van de God van Jisraël? Van Ja’akov? Ze waren nakomelingen van Jisraël/Ja’akov maar hadden ze, na al die eeuwen levend te midden van Egyptenaren met hun talloze godenbeelden, een idee hoe dat zou moeten: offeren en aanbidden van een God zonder beeltenis?

Het grootste wonder is misschien wel niet het splijten van de Jam Soef, maar het vertrouwen dat de Bné Jisraël in Mosjé en Aharon hadden. Dat hij zei: ‘We gaan weg’ en dat ze weggingen. Mee gingen met hem en Aharon. Zo’n diep vertrouwen – waar haalden ze dat vandaan? Waar was dat op gebaseerd? Ze gingen en „een zootje ongeregeld” ging met hen mee. Ook door ‘het droge’ op de zeebodem. Ook de woestijn in. Ook het vrije leven in met al zijn rotsblokken en ravijnen, oneetbare planten en sporadisch water, moeilijkheid na moeilijkheid zonder de verantwoordelijkheid bij de tiran, de slavendrijver of zelfs maar de goedaardige slavenhouder te kunnen leggen. Nee, zelf beslissen, zelf fouten maken, zelf overwinningen boeken. Samen.

Pesach is voor mij het feest van ‘samen’. Samen bespreek en bezing je de wonderen. Samen bespreek en bezing je de vrijheid. Samen leg je zo de fundamenten voor de toekomst. Een toekomst samen. Het leven is een woestenij. HaShem leidt ons er wel doorheen, maar ieder voor zich moet toch oppassen voor de schorpioenen en de plotselinge regenbuien waarin men van het ene moment op het andere kan verdrinken. Maar samen kom je uiteindelijk ook aan bij de berg Sinaï, waar de Eeuwige met ons in gesprek gaat.

Maar eerst… poetsen. Eerst het huis tot een tempel maken. Eerst de tafel dekken zodat we ontspannen, gezellig, serieus, het samen over de vrijheid kunnen hebben.

Chag sameach.

sluit
Gevloerd

Hoe kwetsbaar een mens is, is me onlangs onder de neus gewreven door... een stukje paprika. Vanwege bal tasjchiet, het verbod op verspilling, had ik een goed stuk paprika bewaard en een slecht stuk weggegooid. Maar ‘goed’ is niet altijd wat het lijkt: voedselvergiftiging.

Ik heb er een abonnement op: eens in de tien jaar. Een slokje water uit een bron in een woestijn in Zuid-Spanje: doodziek en vijf kilo kwijt in twee dagen. Mijn vrienden hadden eerst mijn harmonium over een bergkam gesleept naar de plek waar we een retraite hielden en moesten vervolgens de bergkam weer over, heen en terug, om medicijnen te halen.
... meer info

In Engeland had ik een dokter die adviseerde om mij aan beide armen ‘op te hangen’ teneinde mijn maag te ontlasten. Ik zag er waarschijnlijk uit als het ossenkarkas dat Chaïm Soutine schilderde in 1924. Maar minder kleurrijk. Mijn kleur zal eerder bleek zijn geweest, als de ophangen, geslachte os die Rembrandt vereeuwigde. Ik moet zeggen, de arts met het ongebruikelijke advies had wel gelijk: het werkte! Maar dit keer heb ik de ophang-truc toch maar niet herhaald. Al was het maar omdat ik nu alleen leef. Ophangen zou misschien nog wel lukken, maar losmaken…?

Hoe het ook zij, ik was al mentaal topfit en nu ben ik waarschijnlijk ook lichamelijk topfit, want met het onzichtbare schimmeltje in de paprika ben ik vast ook wel andere ongerechtigheden kwijtgeraakt. In ieder geval drie kilo in twee dagen, wat me zeer aangenaam is. Plus dat ik weer onder de indruk ben van de natuur.

Ooit heeft een schimmel in de vorm van antibiotica me van de drempel van de dood weggesleept. Ik was achttien, woog nog slechts 43 kilo en zelfs van het mager typje dat ik was, was niet veel meer over dan een bottenzakje. Later realiseerde ik me dat de ‘shit’ van alles wat ik over de Sjoa had gehoord als kind en over de
Sjoa had gelezen als tiener, niet kon worden verwerkt door mijn lichaam. Dat is een van de redenen dat ik zo tegen vroege educatie over de Sjoa ben (maar dat is een ander onderwerp).

Bal tasjchiet, het verbod op verspilling, gaat heel ver. Het is gebaseerd op een zin in het bijbelboek Dewariem/Deuteronomium 20:19-20. Daar gaat het erover welke bomen wel en welke bomen niet mogen worden omgehakt tijdens een oorlog teneinde er wapens van te maken. Ook in oorlog is in het Jodendom beslist niet alles toegestaan. De Talmoed heeft de pasoek natuurlijk uitgebreid becommentarieerd en uitgebreid. Alle onnodige vernietiging van spullen is verboden. Oude kleren mag je niet zomaar weggooien.
Een kapotte stoel niet zomaar in stukjes hakken om er een vuurtje mee te stoken. Enzovoort.

Met de invoering van de lopende band door Henry Ford ontstond de mogelijkheid tot massaproductie. Stel je voor dat toen meteen al iedereen doordrongen was geweest van bal tasjchiet. Zou er dan ook een situatie zijn ontstaan waarin het goedkoper is om een nieuw product te kopen dan een oud product te laten repareren? Zouden dan ook op de ophaaldagen voor groot vuil, zo ontzettend veel goede meubels, goed speelgoed, goede apparaten op de stoep te vinden zijn? Kleding en schoenen worden wel verzameld, maar hoevelen gooien wat ze niet meer dragen gewoon weg?

Op het spirituele niveau zie ik de Eeuwige zich aan bal tasjchiet houden, bij wijze van spreken natuurlijk. Niets gaat verloren – geen woord, geen gedachte, geen gebaar, geen inzicht, geen herinnering, geen daad, geen overweging en zo verder – in de olam (wereld, universum, schepping) die door de Eeuwige wordt bestuurd. ‘Onnodig’ mag een woord zijn dat voor ons zinvol is, maar ‘onnodig’ – zelfs in combinatie met ‘vernietiging’ – is er niet in Die Andere Wereld.

Een concrete uiting daarvan is het boek Esther, dat we gaan lezen met Poeriem. Thema’s waarvan je al lang zou denken dat ze niet meer relevant zijn – Amalek – komen daar terug. Rabbijn Michael Kagan uit Jeruzalem heeft ons daar jaren geleden in Amsterdam al eens over verteld. Hij komt het op zoom nog eens doen op 22 februari 2021. En wat het venijnig verborgen schimmeltje in de paprika betreft, dat zijn gang kon gaan
omdat ik niet onnodig een ‘goed ogend’ stukje wilde weggooien? Ach, het heeft me gevloerd. En me geleerd dat gif er soms onwaarschijnlijk onschuldig uit kan zien.

sluit
Ein sof

Dubbel feest, deze maand. Een echt jubileum: 25 jaar Beit Ha’Chidush plus Chanoeka, het jaarlijks terugkerende feest van overwinning op de vijanden. Het echte jubileumfeest – echt in de zin van fysiek met elkaar feestvieren - is voor de post-coronatijd, maar wat in het vat zit verzuurt niet, zoals de uitdrukking luidt. Wat er wel is, is de zeer speciale jubileumdienst. Beit Ha’Chidush is goed in speciale feesten; we worden ook steeds beter in speciale diensten. Het is niet niks: een kwart eeuw. Voor hetzelfde geld had BHC al lang niet meer bestaan.
... meer info

Er zijn zoveel zaken waarover verschil van inzicht bestaat (en heeft bestaan). Hoe daar mee om te gaan. Vaak hing het bestaan van Beit Ha’Chidush aan een zijden draadje. Wat bleef, was de spirit – waar BHC voor staat is te belangrijk om uit de handen te laten vallen. Sommigen (velen, zelfs) kozen ervoor weg te gaan, anderen kozen ervoor te blijven en de rode draad vast te houden. De rode draad: een kehilla die aan mensen een thuis biedt.
Het grote thuis – de Tweede Tempel – zijn we 1950 jaar geleden kwijtgeraakt. 1950 = 78 x 25. Het jubileum van BHC geeft een maat om ons een voorstelling te maken van de periode tussen de vernietiging van de Tempel in het jaar 70 en onze tijd. Zó lang wordt het verlangen naar een plek waar de Sjechina, de Aanwezigheid van de Eeuwige, door iedereen voelbaar is al levend gehouden. Zelfs al wensen we zelf helemaal niet de terugkeer van dierenoffers (offers van graan, vruchten en brood is een ander verhaal), toch is er dat verlangen dat wat toen met de grond gelijk werd gemaakt, eens weer zal worden hersteld. Een gebouw, ja, maar wat voor gebouw! Een huis, een thuis voor de Eeuwige zelf. Groter kan de paradox niet zijn dan een huis voor Dat Wat Geen Begrenzing Kent.
De mystici kennen deze paradox als ervaring ‘in hun lichaam’. Ze ervaren Ein Sof – ‘Zonder Grenzen’ – aan den lijve; meestal als een plek bij hun hartstreek. Aan wie het zelf nooit heeft ervaren valt niet uit te leggen hoe het Onbegrensde zich op een begrensde plaats kan manifesteren. De metafoor die er het dichts bij komt, is de vlam van een kaars. De vlam heeft zijn begrensde vorm, maar het licht dat door de brandende lont wordt uitgestraald kan een oneindige weg afleggen, ongehinderd door welke beperking ook.
Met Chanoeka steken we acht kaarsen aan; acht vlammen met onbeperkt licht. Het getal 8 staat voor de messiaanse tijd, voor de dag na de zeven dagen van de week, anders gezegd: voor de tijd na de (gebruikelijke) tijd. Wie de rust neemt om elke dag de kaarsen aan te steken (de meest gebruikelijke minhag – gebruik – is om er elke dag een meer aan te steken) zal een beetje van die messiaanse tijd ervaren. Door de chanoekia aan te steken haalt men de tijd dat er daadwerkelijk alleen licht is, dat alles ‘licht’ is geworden, dat alles zijn zwaarte heeft verloren, alle donkerte zachtjes is ‘verjaagd’, dichterbij. Het is het proberen waar.
Chanoeka sameach

sluit
Ruggengraat

Trijntje Hoogedijk, mijn grootmoeder, werd Jodin in 1920. Ze kwam in Gent voor een orthodox Beth Din. Het gioertraject had tien jaar geduurd. Mijn grootvader, die een stuk ouder was, betreurde het dat het zo lang had genomen, want daardoor was hij een oude ouder geweest. Met alle negatieve gevolgen van dien. Vond hij zelf.
Trijntje, die Tillie werd genoemd, was de dochter van een melkboer in Den Helder. Haar moeder was protestant, haar vader katholiek. Haar ouders trouwden aan het eind van de negentiende eeuw en het stel besloot om de dochters (als die er zouden komen) protestants op te voeden en de zonen (als die er zouden komen) katholiek.

Sommige leden en vrienden van Beit Ha’Chidush zullen misschien niet goed kunnen inschatten wat een ongelooflijk compromis dat was.
... meer info

Ik heb het nog meegemaakt dat in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw de scheidslijnen tussen protestanten en katholieken op hoge muren leken. Protestanten kochten bij protestanten, katholieken bij katholieken. Beide geloofsgroepen hadden hun eigen sportverenigingen, scholen, vakverbonden, culturele verenigingen enzovoorts. Onderling trouwen was voor velen echt geen optie. De assistente van mijn vader kon bijvoorbeeld niet trouwen met haar grote liefde want: ‘van het verkeerde geloof’. Deze lieve vrouw bleef ongehuwd.

De consequentie van het besluit van oma en opa Hoogendijk was dat de dochters de bijbel mochten lezen, de zonen niet. De katholieke kerk had het lezen van de bijbel namelijk verboden voor alle katholieken (afgezien van de priesterlijke bovenlaag). Mijn grootmoeder las de bijbel, vond het maar niks dat God zijn eigen zoon liet offeren (in zo’n God kon ze niet geloven) en besloot Jodin te worden. Hoe ze bij het Jodendom terecht komt vertelt het verhaal niet. Tillie’s broer overtrad het verbod, las de bijbel, werd gegrepen door de heilige geest en doorkruiste Noord-Holland op de brommer om te evangeliseren. Daar heeft hij wel een prijs voor betaald. Een keer hoorde hij een vrouw ‘help’ roepen. Hij stormde te hulp. Op het moment dat hij bij de woning aankwam, gooide de vrouw een pan brandende, kokende olie uit het raam. Hij lag een jaar in het ziekenhuis om te herstellen, en heeft daar onophoudelijk gevloekt. Een katholieke neef van Trijntje was ook zo vermetel om de bijbel te lezen. Hij werd een in Nederland beroemde leider van een christelijke sekte. Hijzelf en zijn volgelingen waren ervan overtuigd dat hij de messias was. Het is niet gelogen.

Een eigengereid stel dus, deze Hoogedijken. Dat bleek ook tijdens de oorlog. Omdat de nazi’s bekeerlingen tot het Jodendom niet als Joden erkenden, hoefden mijn oma geen ster te dragen. Mijn moeder ook niet, want zij was kind uit een gemengd huwelijk. (Mijn grootvader wel. Hij werd drie keer gearresteerd en drie keer uit de gevangenis bevrijd door mijn moeder. Ze heeft de hele oorlog doodsangsten uitgestaan dat hij nog een keer gearresteerd zou worden en dan alsnog gedeporteerd zou worden). Dat gaf hen de mogelijkheid om subversief werk te doen. Dat ging van mijn oma uit, haar dochter verleende hand- en spandiensten. Wat het stel precies heeft gedaan, weet ik niet. Waarschijnlijk zullen ze voedsel en geld en andere benodigdheden naar onderduikers hebben gebracht.

Een keer vertelde mijn moeder aan mijn oma dat ze bang was. Het antwoord van mijn grootmoeder: „Als je geen ruggengraat hebt, kun je net zo goed dood zijn.”
Mijn grootmoeder stierf vlak voordat ik zes werd. Ze was geopereerd en kreeg een bloedtransfusie. Een jonge verpleegkundige lette niet op en gaf haar bloed van de verkeerde bloedgroep. Ze was op slag dood. Voor het gezin waar ik uit kwam, was de dood van mijn oma een ramp. Zij was het anker in mijn bestaan. Als ze was blijven leven was elk lid van ons gezin heel veel ellende bespaard gebleven. Maar ja, ook dat heeft het leven in petto. En niet alleen voor de Benima’s en de Van Praag-en.

Hoe het zij: „Als je geen ruggengraat hebt, kan je net zo goed dood zijn”. Ik denk daar soms aan als ik iets schrijf, een mening uit, of een boude uitspraak doe, waarmee ik mijn reputatie en/of werk en/of vriendschappen op het spel zet. Niet dat ik roekeloos ben, integendeel, maar de eerste 18 jaar van mijn bestaan zei ik geen stom woord, zoals dat heet. Daarna moest ik heel moeizaam, stapje voor stapje, leren me te uiten. Totdat het moment kwam dat ik soms dingen bleek te zeggen die anderen ook vonden, maar niet durfden te zeggen. In al die fasen – stom, moeizaam zeggend wat er in mij omging, flap uit nu – was ik de buitenstaander. Ben ik de buitenstaander. Aan dat buitenstaanderschap wen je nooit.  Althans, ik niet. Maar het helpt wel. Want als je als rabbijn geen ruggengraat hebt en bang bent voor mogelijke repercussies op wat je meent te moeten zeggen en schrijven over waarheid en gerechtigheid, of over hoe denkt dat het zit met mensen - hoe woedend of gekwetst of ontdaan mensen daarover ook kunnen worden - kun je net zo goed dood zijn.

sluit
Hoe kom je er op?


Heel regelmatig denk ik tegenwoordig: ‘Wat hebben de rabbijnen uit de Oudheid dat briljant uitgedacht.’ Of het nu om de sjiwwe, het minjan, het jizkor of wat dan ook gaat: gewoonweg briljant. Dat geldt ook voor Simchat Tora – Vreugde der Wet. Hoe kom je erop? Die twee begrippen worden normaliter bijna tegenover elkaar geplaatst. De associaties voor ‘vreugde’ zijn: vrijheid, losheid, ongedwongenheid, eigenheid, authenticiteit, grenzeloos, zorgeloos, onbekommerdheid. De associaties voor ‘wet’ zijn: beperking, matiging, dwang, overpeinzingen, deliberaties, opgelegd, externe autoriteit, inschikken. Het Jodendom koppelt ‘vreugde’ en ‘wet’ aan elkaar alsof het vanzelfsprekend is. Maar dat is het niet.
... meer info

Van de zeven Noachtische wetten – wetten voor de mensheid – zijn er zes verboden en één een gebod. Dat gebod: Stel rechtvaardige rechtbanken in. De zeven Noachtische wetten staan niet als zodanig in Tanach, maar zijn door de rabbijnen uitgewerkt. Het gebod om rechtvaardige rechtbanken in te stellen getuigt van het diepe inzicht dat maatschappelijk samen leven niet mogelijk is zonder recht, rechtspraak, gerechtigheid. Er moet een instantie zijn waarbij slachtoffers terecht kunnen. Er moet een instantie zijn die garandeert dat contracten worden nageleefd en waar consequenties kunnen worden gekoppeld aan contractbreuk. Er moet een instantie zijn die voorkomt dat mensen het recht in eigen hand nemen en gewelddadig worden. Er moet een instantie zijn waar grieven worden gehoord en zonder belang tussen partijen kan worden bemiddeld. Er moet een instantie zijn die zegt: ‘Tot hier en niet verder’, en aangeeft hoe grenzen en verhoudingen kunnen worden hersteld. Iedereen die een beetje nadenkt, begrijpt dit. En schikt zich naar de wetten die de gemeenschap (al dan niet onder dwang van een heerser) tot de hare heeft gemaakt.

Maar dat is nog iets anders dan vervuld zijn van vreugde over een wetgeving. De redelijkheid van wetgeving is iets anders dan urenlang dansen met de Tora. Op Simchat Tora wordt de bruiloft gevierd tussen het joodse volk en de Eeuwige en de Tanach is de ketoeba van die choepa. Simchat Tora is daarmee hét feest van liefde, loyaliteit, verbondenheid, gekend worden, opgaan in elkaar, hét feest van vruchtbaarheid en toekomst, van hoop, verwachting en vervulling.

Normaliter betrekt een stel het huis na de choepa, na het huwelijk. Het joodse volk gaat vóór Simchat Tora in een schamele hut zitten. In onze contreien is dan ook nog koud en het regent (als we pech hebben) in de soeka, de loofhut. Op zijn manier bereidt Soekot, Loofhuttenfeest, ons voor op de noodzaak van het huwelijk met de Eeuwige en de ketoeba, die het uitgangspunt vormt voor de joodse wetgeving. Immers, de loofhut maakt concreet hoe tochtig het bestaan kan zijn, hoe kil, hoe onbeschut. We versieren de loofhut zo goed en zo kwaad als het kan, zoals we de breekbaarheid van het leven zo goed en zo kwaad als het kan afdekken met een laagje beschaving die we de magie van de onkwetsbaarheid toedichten.

De vreugde voor de wet die we met Simchat Tora voelen is daarmee volkomen terecht. De Tora maakt ons daadwerkelijk minder kwetsbaar voor de slagen van het leven. En ik schrijf dat zonder de verschrikkingen die ons volk heeft meegemaakt te ontkennen. De Tora en de wetgeving die daaruit voortvloeit geeft ons een ongekende kracht, in weerwil van alles. Kijk maar hoe het joodse volk uit zijn as is herrezen. Kijk maar hoe het joodse volk zijn bijdrage levert aan het welzijn van de mensheid. Kijk maar hoe velen af al pi cheen, ondanks alles een betekenisvol leven hebben opgebouwd. Met Soekot en Simchat Tora neemt de Alomtegenwoordige ons bij de hand en zegt: ‘Jij bent mijn geliefde, van nu tot in eeuwigheid, Ik woon bij jou en met jou’, en danst met ons door het b/Bestaan.

Gut jontef  

sluit
Forrest Bess


Een afslag brengt mij bij het me onbekende Kassel en de schilder Forrest Bess, de grote onbekende in de kunstwereld. Op een groot plein midden in de stad staat het Fridericianum. Het museum, dat huist in een enorm neo-classisistisch gebouw, lijkt de saaiheid te hebben uitgevonden. Maar juist daar is een nieuwe, oude wereld te vinden. Bess, in 1911 in het Texaanse stadje Bay City geboren, was een outlier, een buitenstaander die in geen enkel hok past. Bij geen enkele kunststroming, hoewel hij in zeer gerenommeerde galeries werd tentoongesteld, zoals die van Betty Parsons, die ook kunstenaars als Mark Rothko onder haar hoede nam.
... meer info

Na een periode waarin Bess figuratief schilderde, werden de beelden die hij zag tussen waken en slapen zijn onderwerp. Unieke, persoonlijke beelden die niet te duiden zijn, zelfs niet als het de zon, een hek, schapen, een eenhoorn betreft. Want het hele beeld van deze schilderijen verwijst naar een andere wereld. De wereld van Carl Jung. De wereld van de sjamanen. De wereld van een andere laag van het bewustzijn. Bess’ schilderijen hebben een klein formaat, zijn intiem, direct en toch vol van mysterie.

Het loont de moeite om het artikel te lezen over Bess, dat Michael Ennis schreef in 1982. Daarin vertelt deze over zijn jeugd, het geïsoleerde leven in een hut op een verlaten stukje land, als de visser waarmee hij een karige boterham verdiende, als de stadsexcentriek, als de kunstenaar die ondanks alles furore maakte als iemand die van jongs af aan vreemde beelden zag en visioenen had. Als vierjarige werd hij wakker en zag een tafel met stoelen. Op de stoel naast zijn bed zat een tijger, op een stoel bij de tafel een leeuw. De visioenen bleven zijn hele leven komen. Op latere leeftijd werd hij gediagnosticeerd als schizofreen. Het is maar de vraag of dat terecht is. In 1941, in het leger, werd hij in elkaar geslagen, omdat de andere soldaten dachten dat hij gay was. Hij hield er hersenletsel aan over.

De reden om voor de Chidushim over hem te schrijven is dat hij was geobsedeerd door wat nu gender genoemd zou worden. Zijn vrienden dachten dat hij latent gay was, maar dat ontkende hij bij hoog en bij laag. Hij vond dat hij man en vrouw was. Hij beschreef zichzelf als bestaande uit twee persoonlijkheden. Persoonlijkheid 1 was een ruige, ambitieuze Texaanse man, persoonlijkheid 2 „zwak als een kwal”. En ook „hulpeloos bij de aanpassing aan de maatschappij. Het is kunstzinnig-sensitief-introspectief en zou liever huilen of klagen over de tekortkomingen van de mens dan vechten. (…) Deze persoonlijkheid is, zo heb ik ontdekt, feitelijk enigszins vrouwelijk.”

Zijn zoektocht in antropologie, mystiek, seksuologische teksten, oude legenden, tribale kunst en wat al niet gaven hem de overtuiging dat het mannelijke en vrouwelijke in één persoon bij elkaar gebracht moesten worden. Hij had er allerlei theorieën over waarvoor hij artsen, politici, psychiaters probeerde te interesseren. In zijn onderzoek stuitte hij op een operatie die deze non-binaire toestand teweeg moest brengen: niet de gebruikelijke besnijdenis, maar het openen van de penis, in de lengte, aan de onderkant. Toen hij geen arts bereid vond om dat voor hem te doen, deed hij het bij zichzelf. Hij bloedde bijna dood, maar bleef dankzij de zorg van vrienden in leven.

In de joodse traditie wordt er gewaarschuwd tegen het bestuderen van de kabbala voordat men veertig is. De logica is duidelijk. Het materiaal over mystieke beelden, gedachtegoed, ervaringen kan sterk ontregelend zijn voor iemand die nog niet in het leven is geworteld. Eerst kinderen en kleinkinderen krijgen, eerst je brood kunnen verdienen, eerst een plek in de kehilla verwerven. Dan pas naar hogere en lagere sferen. Sommigen, zoals rabbijn Abby Stein, gaan toch de joods-mystieke teksten bestuderen. Stein als puber, met aanmoediging zelfs van haar begeleider op de jesjieva. Die bestudering was de eerste stap op weg uit het gelovige denken, uit de ultra-orthodoxie, en naar een transgender bestaan. Net als Forrest Bess vond Abby Stein beschrijvingen van haar identiteit die haaks stonden op wat haar werd verteld, maar precies weergaven hoe zij zich voelde en zag. Stein werd geboren toen Bess al een paar decennia dood was. Wat hij nalaat zijn wonderlijke beelden die een taal spreken die verwijzen naar een andere wereld. Een goddelijke wereld? Ja, een goddelijke wereld.

sluit
Een speciaal biljart

Mijn coronahaar zit in de weg. Het hangt in slierten voor mijn gezicht, zodat ik niet goed kan zien. De rest is alleen in bedwang te houden met klemmen van allerlei soort. Heel af en toe ziet ‘mijn kop op de zoomtv’ er okay uit, maar de meeste tijd denk ook ik: Doe er wat aan! Maar hoe vreselijk ook, ik wil niet naar een kapper, want ik wil lang haar. En er is geen kapper die een klant toestaat om het haar lang te laten groeien als het niet al lang is. Een geliefde gaf me ooit een boodschap mee: „Zeg tegen die klootzak, dat als hij het kort knipt, ik hem in elkaar kom slaan.” Klem tussen twee bijtende honden, heet dat. Met mijn haar zit ik in een overgangsperiode, dankzij het virus dat zijn eigen vrolijke stekeltjeskapsel heeft. Lang haar staat oudere vrouwen meestal niet. Dat vind ook ik. Maar de hulpeloosheid die me overvalt als ik in de spiegel kijk ‘the day after’, als de kapper me weer heeft verzekerd dat „het echt niet kort is”, terwijl ik weet dat het twee weken kost voordat ik vind dat het goed zit - dat wil ik niet meer.
... meer info

Mijn coronahaar is de perfecte metafoor voor de wereld zoals hij zich nu aan mij voordoet. Ik zie van alles, maar ik kan er geen knobbelishworst van maken. De gegevens waarover ik beschik zijn niet genoeg om te begrijpen wat er echt gebeurt. De ‘slierten’ – misinformatie, verzonnen informatie, gelogen informatie, gebrekkige informatie – belemmeren een completer beeld. Welke politieke krachten spelen locaal, nationaal, internationaal daadwerkelijk een rol in de grotere en kleinere machtspelen?

De beelden lijken duidelijk genoeg, iedereen neemt ze voor waar aan en laat zijn handelen erdoor bepalen. Terwijl diezelfde ‘iedereen’ zou moeten weten dat elk beeld een volstrekt verdraaide weergave van de werkelijkheid is. ‘Laat je niet door beelden misleiden’, schreeuwt het tweede van de Tien Geboden ons onophoudelijk in het oor. ‘Wat je ziet op je eigen telefoonschermpje of de schermpjes van die duizenden anderen, klopt niet. Denk na, wacht tot de context breder wordt, de diepere lagen zichtbaar worden, het geheel logischer wordt, onlogischer wordt, gecompliceerder wordt,’ zegt het Tweede Gebod. ‘Pas dan kun je misschien – met de nadruk op misschien – met meer wijsheid onderscheiden, oordelen, handelen’.

Ondertussen zitten we gevangen in beperkende maatregelen die in mijn ogen onzinnig zijn (alle beperkingen buiten) – de klemmen in mijn haar. Terwijl in mijn ogen wel zinnige maatregelen niet worden genomen – de benodigde speldjes die altijd zoek raken. Hebben degenen die zich aan de maatregelen houden, gelijk; wijs als zij zijn om in geval van twijfel te accepteren dat er domweg te weinig bekend is om een eigen weg te gaan? Of schatten juist de stuursen, de ongezeggenlijken, degenen die het zebrapad oversteken bij rood licht als er geen verkeer te zien is, de situatie goed in?


En dan de twijfel over de lengte: moet het kort – politiek links – of lang – politiek rechts worden? Het ligt het meest voor de hand dat ik tot mijn dood als een biljartbal over het politieke laken word gestoten, knallend tegen de banden van de politieke biljarttafel: links, rechts, niet-links, niet-rechts. Totdat ik met één stoot verdwijn in een van de pockets van de snookertafel en uit het zicht van iedereen verdwijn, zelfs uit mijn eigen zicht. (Voor snooker-kampioenschappen ben ik menig nacht opgebleven om te zien wie zou winnen: Steve Davis, John Higgins, Jimmy White of Mark Williams. Mijn favoriet was Ronnie O’Sullivan, omdat hij zo snel was. Maar ik heb ook met open mond gekeken naar Stephen Hendry, die won ondanks een gebroken been dat nog niet in het gips zat).

Snooker! Met een onwaarschijnlijke beheersing van het lichaam en een al even onwaarschijnlijk inzicht in mathematische patronen en mechanische krachten een spel spelen dat net zo serieus is als oorlog en net zo zinloos. Maar er vallen geen doden en de overzichtelijkheid van snooker is als balsem voor mijn ziel. Alle ballen verdwijnen, alle ballen komen weer terug, alle ballen verdwijnen, alle ballen komen weer terug. Mechajé hametiem, de Eeuwige doet de doden weer leven. Hoe doet de Eeuwige dat? Ik zou zeggen: zoek de pockets op Gods snookertafel. Ze zijn net zo onvindbaar als het antwoord op de vraag wat er in hemelsnaam aan de hand is in de wereld.

sluit
Joodser?


Ben ik joodser geworden in de loop van mijn leven? Ik heb het me nooit afgevraagd en ik heb niemand die vraag ooit horen stellen. Maar Sjawoe’ot en een aantal gesprekken met deze en gene bracht deze vraag naar de oppervlakte. Het antwoord is een ondubbelzinnig ‘Nee’. Als heel jong kind – vijf, zes jaar oud – had ik een gesprek met mijn moeder over goed en kwaad. Na de dood moet iedereen verantwoording afleggen voor wat hij/zij goed heeft gedaan en voor wat hij/zij kwaad heeft gedaan. Daarvan was ik toen al overtuigd en dat zei ik haar ook onomwonden. „Dat is de joodse manier van denken daarover,” zei mijn moeder.

Zes jaar oud wist ik ook van de zes miljoen. En handelde daarnaar. Mijn pianolerares maakte een antisemitische opmerking. In het voorbijgaan, zeg ik erbij. Ik ging naar huis, vroeg aan mijn ouders of het een antisemitische opmerking was, kreeg dat bevestigd, en besloot nooit meer naar deze lerares terug te gaan. Het drama was dat deze vrouw met een Indische achtergrond, zelf in een Jappenkamp had gezeten. Maar dat wist ik toen nog niet. Maar zelfs als ik het wel had geweten, geen haar op mijn hoofd zou erover gedacht hebben om weer op les te gaan bij haar. Compassie moest ik nog leren.
... meer info

Tot mijn 24ste was er alleen maar Sjoa. En de impliciete joodse opvoeding: het losse kasjroet-regime van mijn moeder (eieren inspecteren op bloed; geen melk en vlees samen; geen treife vlees; een uur wachten met melk na vlees; matzes met Pesach). Wel Rosj Hasjana en Jom Kippoer, maar geen seiders. Geen Sjabbes-kaarsen, geen berachot voor de kinderen, een beetje Sjabbes, maar niet veel. Wel bat mitswa, op zondagmiddag, maar slechts een enkele joodse les, want die waren te saai. Dus mijn joodse identiteit was toch vooral ‘Sjoa’, een heel klein beetje Israël en die twee Hoge Feestdagen.

Op mijn 24ste kwam daar het daadwerkelijk bestaande Israël bij. Maar nog steeds geen joods leven. Alhoewel, wat is dat eigenlijk ‘joods leven’? Ik zou beter kunnen zeggen: van Jodendom als religie, als cultuur, als beschaving, als geschiedenis met duizend aspecten, als een levende joodse wereld, wist ik niets. Zoals ik onlangs in het NIW schreef: dat Choemasj het Hebreeuwse woord voor de Tora (Vijf Boeken van Mozes) was, wist ik niet. Van het bestaan van het kaddisj had ik nog nooit gehoord. Sjoelchan Aroech? Geen idee. Ik was wel in 1975 een blauwe maandag in een meisjesjesjiewe geweest, maar daar na drie dagen gevlucht toen ik zag dat de meiden die er al drie maanden waren, rondliepen in hobbezakken en dikke kousen. Ik had als vrijgevochten feministe niet meer nodig dan dat, om te zien dat ze zich vrijwillig aan betutteling dan wel onderdrukking onderwierpen en maakte dat ik weg kwam. Bovendien was het intellectuele niveau van de lessen bedroevend laag: een en al sprookjes, moralistische kletspraatjes, op niets gefundeerde ‘kennis’ over andere religies, een stuitend gebrek aan logica en dat dan nog gepaard aan een onverdraaglijk blije benadering van alle mogelijke levensproblemen.

Toen ik vijf jaar later bij het NIW ging werken, wist ik dus niets. Maar was ik er minder joods om? Nee. In augustus word ik zeventig. Met alle kennis die ik in die veertig jaar heb verworven sinds ik bij het NIW naar binnen stapte, ben ik niet joodser dan toen ik vijf was, of twaalf, of 24, of 29.

Zou dat dan de betekenis zijn van de kabbalistische opvatting dat alle zielen van Joden en mensen die ervoor kiezen Jood te worden al bij de Openbaring op de berg Sinaï aanwezig zijn geweest? Was mijn niet-joodse grootmoeder Tilly Hoogendijk bij Sinaï? Dat moet haast wel, als we de kabbalisten mogen geloven. Tilly deed tien jaar over haar gioer. Uiteindelijk moest ze uitwijken naar Gent om daar voor een Beth Din te komen. Mijn grootvader Maurits van Praag moest al die tijd op zijn meisje wachten, voordat hij haar in Berlijn kon trouwen. Hij was er bitter over dat hij door het wachten pas laat kinderen had gekregen, vertelde hij mij toen hij oud was. Zijn hele leven was hij betrokken bij de orthodoxe kehilla in Den Helder, soms als bestuurder. Toen hij oud was en geen hagba’a meer kon doen, vond hij dat vreselijk.  Maar toen ik hem als tiener vroeg of hij in God geloofde zei hij: „Ik weet het niet. Ik denk van niet. Niet meer.” Het gemis van zijn geliefde zusje Dina, vroeg zijn tol.

Zou mijn oma Tilly, dankzij wie ik überhaupt besta (de nazi’s erkenden haar jood-zijn niet; gemengd gehuwden bleven min of meer vrij van vervolging), als Jodin worden ervaren door mensen voor wie ‘nesjomme’ en ‘Jiddisjkat’ zo belangrijk zijn? Ze kweekte hortensia’s in haar serre, had altijd vers koekjesdeeg in huis om koekjes te bakken voor onverwacht bezoek, voerde een kosjere huishouding, leerde mij klokkijken, borduurde en hield net zo veel van serviezen als ik. Twee keer per jaar kocht ze een jurk bij de Bonneterie en liet die in tienvoud namaken, met steeds kleine veranderingen. Ze had accessoires in de kleur van haar auto en de eerste pressure cooker en de eerste tv in Den Helder. Maar is ze als Jodin aanvaard door de Helderse kille, zou ze in deze tijd als Jodin worden ervaren? Toen mijn eigen moeder zo oud was als ik, zeventig jaar oud, had iemand de gore moed om tegen haar te zeggen dat ze „toch niet onder een joods hart was geboren”. Esje, mijn moeder, was danig overstuur. Maar wat zou Tilly hebben gezegd? Mijn wijze oma? „Ach kind, trek het je niet aan, stap erover heen. Zulke mensen zijn het niet waard om mee om te gaan.”

Dikke kousen, hobbezakken en kennis – ze maken een mens niet joods. Het enige dat een mens joods maakt is gehoor geven aan de roep van de ziel: je bent joods, maar je moet het ook willen. De wil om het te zijn, om het joodse leven te leven, daar gaat het om, ongeacht het punt waarop je begint. Voor sommigen begint dat punt bij de geboorte, maar ook zij moeten een keuze maken; voor anderen begint het op het moment dat ze zich realiseren: ‘Dit is wat ik ben, joods, en ik wil het ook zijn, dus is het nu aan mij om het worden’.

sluit
De troosteres
All that may seem wrong, is less than a point in eternity, less than space, less than time. Het is de eerste zin van een gedicht dat ik decennia geleden schreef. Het is waar, maar het is een waarheid die soms zo moeilijk Wahr zu haben is, om een Duitse uitdrukking te gebruiken. Het is zo moeilijk om die waarheid ‘vast te hebben’, te erkennen, hem waar te willen weten.
... meer info

Van de bijna acht miljard mensen die er op aarde zijn, gaan (als mijn berekeningen kloppen) zo’n drie miljoen sterven aan het nieuwe virus. Is dat veel? Is dat weinig? Is dat een punt in de eeuwigheid? Geen idee. De lijst van mensen in mijn omgeving die zijn gestorven door corona is lang. Op één na allemaal hoogbejaarden. Is dat erg? Is dat niet erg? Geen idee. Ik zal ze missen, ook degenen die ik al jaren niet meer had gesproken.

Velen mogen dan al oud en ziek geweest zijn, en voor velen zal de dood misschien als een verlossing zijn gekomen, ieder mens die sterft is als een glazen vaas die stukvalt. Het naakte feit dat ze aanwezig waren (zelfs als ze geestelijk al lang afwezig waren), maakte dat ze iets bij elkaar hielden dat onbnoembaar is. Ik word niet moe te herhalen dat iedere ademtocht, ieder bloemblaadje, iedere spiertje dat helpt bij de beweging die een mens maakt, ieder woord dat wordt gewisseld en begrepen, elke blik die aankomt, wonderen zijn; wonderen „ad ein cheker” – zonder tal.

Maar die wonderen hebben elk voor zich alleen betekenis „zolang nog niet het zilveren koord ontknoopt wordt, de gouden schaal in stukken geslagen, – de kruik breekt bij de fontein en het scheprad boven de bron in stukken is” (Kohelet/Prediker 12:6). Hoe anders is het zodra „het stof terugkeert in de aarde waar het eerst ook was (…).” (idem 12:7). Dan verdwijnen de wonderen als water in een bad waar de stop uit is gehaald. Waar eerst een heel mens was, met een eigen wereld erom heen, is zelfs het onbenoembare niet gebleven om deel uit te maken van onze wereld. Weg – dat wat je je nooit als ‘weg’ hebt kunnen voorstellen. Nu heb je geen keuze. Geen keuze dan de weg-gevallene een plek te geven. En plek die zo anders is dan toen deze mens er nog was.

All that may seem wrong, is less than a point in eternity, less than space, less than time. De dood voegt niet toe aan dat wat ‘verkeerd’ lijkt. Integendeel, hij vermindert ‘dat wat het kwade lijkt te zijn’. Hoe? Dat weet ik niet. Maar ik weet het wel zeker. Gemis is geen kwaad. Verdriet is geen kwaad. Het sterven van iemand – ongeacht of deze veel voor ons betekent heeft of niet – verandert ons leven, alsof er opeens een rivier voor ons ligt, een rots, een kuil, een dal, een hek, een dicht bos – obstakels waar we totaal niet op bedacht waren. We moeten erdoor, erover heen, erlangs – maar kwaad is het niet. Het lijkt er niet eens op.

Dat kan wel zo zijn, maar nu de malach hamawet, de doodsengel, een nieuw gereedschap in elkaar heeft gezet waartegen in principe geen enkele mens op aarde beschermd is, lijkt het kwaad wel degelijk overal te zijn. En groot. Heel erg groot. Hoezo een punt in de eeuwigheid? En toch, het kwaad is minder dan niks. Zelfs het ‘kwaad’ dat ons treft. Ik weet het zeker. De wonderen zijn zonder tal én het verdriet kent nu even geen maat. Maar de waarheid blijft: All that may seem wrong, is less than a point in eternity, less than space, less than time. De waarheid geeft een verblindend helder licht, maar een troosteres…. nee, de waarheid is geen troosteres. Of toch?!

Rabbijn Tamarah Benima
26 april 2020

sluit
Wildernis van Vrijheid

Een grotere tegenstelling dan tussen onze woningen en de Sinaï-woestijn is niet mogelijk. Noodgedwongen zijn wij (afgezien van de doodzieken en allen die moeten blijven werken) opgesloten in onze optrekjes die van alle gemakken zijn voorzien. Het licht doet het. Er is water: om te koken, te wassen, te drinken. Het is warm in huis. De verwarming en de boiler krijgen hun gas en elektriciteit. De vaste telefoon werkt en het mobieltje ook. We mogen er niet uit, maar de ramen kunnen open, je kunt in de tuin of op het balkon zitten, en als je heel voorzichtig bent een wandeling maken.
... meer info

De feitelijke ruimte waarin we ons bewegen telt maar een paar meter, maar ons zicht op de wereld is niet geblokkeerd. We kunnen met de hele wereld communiceren en weten wat er overal aan de hand is. Zittend aan onze seidertafel – alleen, of met een dierbaar plukje – zullen we ons die totaal andere omgeving moeten voorstellen. Eerst een hardvochtig landschap waarin we uren moeten zoeken naar stro om die met klei te vormen tot stenen. Dan een rivierdelta. Dan een angstwekkende zee. Dan een nog angstwekkender doortocht tussen metershoge muren van water. En dan de wildernis. Zandvlakten, struiken, een enkele boom, rotsen, slangen, schorpioenen. Zo beperkt als de meters in onze woningen, zo uitgestrekt die wildernis. Onafzienbaar is de ruimte in alle richtingen.

Terwijl de plafonds waaronder wij leven niet hoger zijn dan maximaal drie, heel soms vier meter, is het firmament boven de Bné Jisraël onmetelijk, de sterren en andere hemellichamen ontelbaar. Aan de wildernis waarin het joodse volk rondzwerft onder een vreeswekkend oneindige hemel is niks knus, niks gezelligs, niks comfortabels. Vrijheid? Heeft het joodse volk zijn vrijheid gekregen? Je moet een verknipte geest hebben om dat ronddolen door onherbergzaamheid vrijheid te noemen. Dakloos, zul je bedoelen. Overgeleverd aan De Natuur, die niets dan De Dood voor ze in petto kan hebben. Waar is het water? Mirjam vindt het. Waar is De Beschermer? Haar ‘kleine broertje’ Mosjé kent hem, weet hem te vinden. Brullend en bulderend stroomt wijsheid van een berg. Rokend en vlammend is De Beschermer midden tussen hun schamele onderkomens aanwezig. „Hoe goed zijn jouw tenten, Ja’akov, jouw tempels, Jisraël.” Bil’am kan het mooi zeggen, maar wie gelooft hem?! Woorden - hem in de mond gelegd door het Brullende Vuur, de Bulderende Wolk; als een mantra om de gedachtenkolk van het volk – ‘Wat doen we hier? Welke gek heeft ons hier naartoe gebracht? Waarom hebben we ons laten overtuigen om mee te gaan? We zullen zeker sterven!’ – te smoren. Nee, niks knus, niks gezelligs, niks comfortabels daar in die wildernis genaamd Vrijheid.

En toch, zo ziet bevrijding eruit. Of nog accurater, zo is het leven van ieder mens. Aan de beperking van de baarmoeder, waar je als foetus uiteindelijk zou stikken omdat het mitsrajiem wordt (een plek van benauwenis), louter door jouw groei, ontsnap je ternauwernood. Maak je het door het geboortekanaal? Doe je er niet te lang over om er door heen te komen? Bereik je levend de oever van de…. wildernis? Na de eerste ademtocht bevind je je in een territorium dat totaal verschilt van de voedende en beschermende moederbuik. Het was geen vleespot, die moederbuik, en ook geen soepterrine met wortels en prei, maar er was tenminste vocht en voeding. Onbegrijpelijk, toch? Om dat te moeten verlaten. Maar het moet. Een mens moet het leven in: zand - tussen de tanden, in de ogen, tussen de tenen, in elke porie, klittend aan de haren: een nooit eindigende stroom aanvallen op rust en vrede waarmee je je moet bezighouden; struiken - bij elke stap, elke beweging raak je verstrikt in verwarring en verbijstering als de bok van Awraham en Jitschak; een enkele boom – illusies waaraan je je vasthoudt tot ze knappen als luciferhoutjes door de stormkracht van de waarheid; rotsen – obstakels van allerlei aard, waar je ook gaat, wie je ook bent, je moet er langs, of erover heen, of in ontzag aan de voet ervan blijven staan als de rots Tsoer blijkt te zijn, Rots, fundament van het bestaan zelf.

Het leven is een wildernis. De hele generatie die uit Egypte is weggetrokken zal er sterven. Mirjam, Aharon, Mosjé, alle anderen. Ik-Die-jullie-uit-Mitsrajiem-heeft-uitgevoerd, zoals de Bevrijder van Jisraël Zichzelf aanduidt, kan het niet voorkomen. De bevrijding uit een leven dat geen leven is, maar alle sporen van de dood draagt, leidt niet naar een oneindig leven. Het leidt naar een significant leven, een leven met betekenis, het leidt naar een waardig leven, een leven van waarde en waarden. Juist in de strijd met het zand – de dagelijkse aanvallen op rust en vrede -, de struiken – de verwarring en verbijstering, de verlaten boom – de illusies die breken voor de waarheid, de rotsen – de altijd weer opdoemende obstakels, krijgt het leven betekenis en waarde. In de baarmoeder die met elke seconde benauwder (tsar) wordt, begint het leven, maar het wordt er niet geleefd. Om te leven moet een mens de onmetelijkheid in, gaand op een levens-gevaarlijk pad dat niet van te voren is aangegeven en pas achteraf zichtbaar wordt.
In de knusheid, gezelligheid en comfortabelheid van onze woningen zijn we ons ervan bewust, dat de slangen en schorpioenen van Sinaï voor sommigen van ons de vorm van een onzichtbare, misschien zelf dodelijke vijand heeft aangenomen. Die vijand is nog niet ‘verdronken’, zoals de troepen van de Farao in de Jam Soef. Pesach zal dit jaar ernstiger zijn dan ooit. Maar als we hier gezamenlijk doorheen komen, zal blijken dat we samen in de wildernis van het moderne bestaan iets hebben opgepikt van de wijsheid die ooit van Horeb stroomde (en nog stroomt), en waaraan we zelf over een tijdje zelf iets zullen hebben toegevoegd. Ik wens jullie een kosjere Pesach.

sluit
Sjabbat in tijden van Corona
Beste allemaal,
Dear all (for English version please scroll),

Allereerst, natuurlijk hoop ik dat jullie allemaal gezond zijn, en dat ook iedereen in jullie omgeving gezond is. Of, als dat niet zo is, dat jullie of zij aan de beterende hand zijn. Vooralsnog is niemand van de BHC-gemeenschap direct getroffen. Althans, bij mijn weten niet. Wel, iets ‘verder weg’.
... meer info

Hoe het jullie vergaat, weet ik niet, maar ik mis het directe contact met jullie verschrikkelijk. In sjoel, in persoonlijke gesprekken, tijdens de cursus. Mijn verlangen dat dat alles over niet al te lange tijd kan worden opgestart is diep. En wordt met de dag dieper. Er is genoeg te beleven op internet - sjoeldiensten, lezingen, cursussen, gedichten, opbeurende podcasts - maar het is toch anders dan elkaar even kunnen zien, in de nabijheid te zijn van jullie allemaal, met elkaar te zingen, te lachen, grappen te maken, stil te staan bij ons verlies en verdriet, kiddoesj te maken, de kinderen te zegenen en Bob te horen zeggen…”We zeggen geen motsie tot…”.

We zijn ook bezig met de voorbereiding voor Pesach. Het huis Pesach-dik maken (alle chameets eruit) is nog ingewikkelder dan anders. En hoe moet dat met de seider zelf? Op de geplande dag (donderdagavond 9 april) ga ik er zeker een leiden: virtueel. Dat wordt een experiment, want samen de Pesach-liedjes zingen gaat niet met Zoom en Google (in welke variant ook). Maar we vinden er wel een oplossing voor.

Aanstaande zondag hoop ik on-line te gaan. Met dank aan degenen die mij daarmee op weg helpen. De seider-schotel zal het thema zijn Een klein praatje, en dat dan elke dag. Het succes is, uiteraard, nog niet verzekerd.

Over een paar uur begint de Sjabbat. Een van de belangrijkste maatregelen die men kan nemen om weerstand op te bouwen is: slaap! Rust en slaap. Waarom juist op het moment dat ik dit schrijf een uitspraak uit de Talmoed komt boven borrelen, mag joost weten (vrij geciteerd): ‘Mensen die van elkaar houden, kunnen samen slapen op de scherpte van een mes, als ze elkaar haten is zelfs de wijde wereld niet breed genoeg’. Misschien probeert de Wijsheid van het Universum me met deze uitspraak het volgende te vertellen: Onze leefwereld is nu zo ingekrompen dat hij lijkt op de snede van een mes. Maar als we met ons hart omarmen - ook is het via de digitale weg - dan kan ieder van ons rust vinden. De rust van de slaap. De rust van het even zonder zorgen zijn. De rust van dromen over een mooiere, gezondere, steviger toekomst. De rust van je geborgen weten door de aanwezigheid van vriendschap, bekommernis en steun. De rust van de zekerheid van een goddelijk fundament onder ons bestaan.

Voor deze Sjabbat wens ik je alle rust en slaap toe die je maar kunt krijgen.

Gut Sjabbes, lieve groet, en zej gezunt,
Tamarah
jullie rabbijn

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Dear all,

First and foremost, I hope that you all are healthy, and that all people in your environment are healthy as well. Or, if you or they are not, that you are on the way to recovering.

As yet, nobody of the BHC-community is ill with the virus. That is, as far as I know. There are people sick with corona, but they are ‘a little bit further away’.

I do not know how you fare, but I terribly miss the direct contact with all of you. In shul, during personal encounters, during the course. My longing that all will we started soon again is deep. And the longing grows everyday.

There is enough to see, hear, learn on internet - services, lectures, courses, poems, up beat podcasts - but it is different than to see each other, to be in the presence of each other, to sing together, to laugh, joke and mourn together, to make kiddush, to bless the children and to hear Bob say… „We don’t say motzi untill..”.

We are busy preparing for Pesach. To make the house Pesach-dik (free it from all hametz) is even more complicated that normally. And how is the seder going to happen? On the planned day (Thursdayevening 9th april) I will definitely lead a seder: virtual. It will be an experiemtn, because singing the Pesach songs is impossible with Zoom or Google (in whichever way it comes). But we will find a solution for that.

Next sunday I hope to go on-line. With the help of all who have offered their expertise. Thank you, all of you, already. The theme will be the seder-plate. Short talks, and those every day. Of course, success is not granted.

In een few hours it will be Shabbat. One of the most useful things one can do to boost the immune system is: sleep! Rest and sleep. I have no clue as to why right at this moment a saying of the Talmud drifts into my mind. Loosely quoted: „People who love each other, can sleep together on the sharp of a knife; when they hate each other the world is not wide enough.” Possibly with this observation the Wisdom of the Universe tries to teach me the follwoing: Our world in which we go about has shrunken so badly that it is almost like the sharp of a knife. But if we embrace each other with our heart - even if we do that along the digital highway - every one of us can find quietude, rest. The rest that sleep provides us with. The rest of being without fears. for a moment. The rest of dreams of a more beautiful, healthier, stronger future. The rest of knowing to be protected by the presence of friendship, care and support. The rest of begin sure of a divine foundation under our existence.

For this Shabbat I wish all the rest and sleep you can possible get.

Gut Shabbes, a greeting of love, and zej gezunt,
Tamarah
your rabbi

(Because of a lack of time, this translation was not edited by Bob. So all languages mistakes, strange syntaxes, and weird formulation are all mine).

 

 

 

sluit
Werk – Avoda

Tijdens het opvouwen van de was kijk ik naar een documentaire over Jimmy Hendrix. De film is al even bezig. Hendrix zat nooit te lummelen, vertelt iemand die samen met hem in de Amerikaanse luchtmacht diende. Hij speelde altijd gitaar. Koby Bryant, de verongelukte basketbal-speler, over wie de Amerikanen nog steeds in de rouw zijn, was ook altijd aan het oefenen. Hij speelde wedstrijden of was aan het trainen. Altijd en altijd en altijd. Tot laat in de avond. Ik moet ook denken aan Ruben Hein. Zijn ouders ken ik goed en zijn zuster Eva zingt al jaren in Zuidlaren (mijn andere kehilla) met Rosj Hasjana de sterren van de hemel als chazzan. Zij vertellen dat Ruben altijd piano speelde. Altijd en altijd en altijd. Overal waar er maar een piano stond. Dat het in de documentaire over Jimmy Hendrix net over dat altijd gitaar spelen gaat in wat voor een ander ‘verloren uren’ zouden zijn, zal wel toeval zijn. Mij valt het op omdat ik al besloten had dat dit stuk over werk zal gaan. Avoda, in het Hebreeuws.
... meer info

De dag vóór het schrijven van deze rabbijnenbijdrage ben ik namelijk begonnen met het opstellen van een doe-lijstje voor die dag. Dit keer, zoals ik wel vaker doe, met een inschatting hoeveel tijd een klus me zal kosten. Als ik de lijst klaar heb, blijk ik werk te hebben voor -naar schatting- 42 uur. Okay dan, denk ik, aan de slag. Zeventien uur later, is mijn doe-lijst langer geworden en vergt nu naar schatting 74 uur. Normaliter komt 74 uur – 17 uur neer op: 57 resterende uren. Zou je denken. Maar zo werkt het niet. De teller staat aan het eind van de dag op 61 uur, want in de zeventien uur heb ik werk verricht dat, naar mijn inschatting, maar dertien uur had moeten kosten – een misrekening van vier uur. Alles heeft langer geduurd en ik ben zo onhandig geweest om de tijd om te eten niet mee te rekenen. Geploeterd en geploeterd, maar niet zoals berekend 29 uur voor de boeg: het zijn er 61.

Een ander zou subiet in de stress raken, maar ik niet. Ik vind het wel hilarisch. Of, om het anders te zeggen, dat ik niet in de stress raak is de vrucht van vijftig jaar therapie. Aan mijn gelijkmoedige houding in dit soort omstandigheden meet ik af welke afstand ik heb afgelegd (met behulp van mijn therapeuten, spirituele leraren, vrienden én werken) van een wezen dat eeuwig in paniek was naar de stug doorwerkende en steeds schakelende persoon nu. Ik hoor het Shabda, mijn Amerikaanse Sufi-meester, nog zeggen in de pauzes van retraites: ‘equanimity, equanimity…’. Ik wist niet eens wat het woord betekende. Gelijkmoedigheid. Niet dat er geen tijden zijn dat ook ik uit de bocht vlieg (rond Rosj Hasjana was het me even allemaal te veel, om het eufemistisch te zeggen; met nare gevolgen), maar dat is al weer een half jaar geleden.

Zoals een ander van tuinieren houdt, of van koken, of van kinderen opvoeden, zoals anderen genotzoekers zijn, of alles geven voor ascese, zo draait mijn leven om werk. Het blijkt een waarde te zijn, zoals schoonheid of rechtvaardigheid of moed of wijsheid.

Dat ‘werk’ een waarde kan zijn (en voor mij is) – daarvan ben ik me pas sinds kort bewust. Omdat het in mijn leven niet een specifiek soort werk is (schrijven geeft net zo veel bevrediging als het schoonkoken van aangebrande pannen met soda), ben ik er niet op uit om de beste in iets te worden. Zoals Jimmy Hendrix, of Koby Bryant, of Cristiano Ronaldo (een speler die niets anders doet dan oefenen omdat hij de beste voetballer ooit wil worden). Ook de Avoda– het werk van de priesters in de Tempel – zullen zij niet hebben gedaan om ‘de beste’ te worden. Het moest worden gedaan, en het moest goed worden gedaan, het moest op tijd worden gedaan, het moest op de voorgeschreven manieren worden gedaan. Zelfs de Hogepriester moest oefenen (met Jom Kippoer) om precies te weten hoe het moest – maar er was geen ‘beste’ manier. Er was geen wedstrijdorde voor priesters. Ze deden hun werk, ze deden hun avoda.

De Amida, het Achttiengebed, heeft een zegen die ‘Avoda’ heet en gaat over de dienst in de Tempel. De Amida is als gebed eigenlijk centraler dan het Sjema. Het Sjema is een verklaring, een credo; zijn voor- en naberachot schudt ons een beetje op: ‘Denk erom dat…’ Het Achttiengebed (op Sjabbat verkort tot zeven zegenspreuken) heeft daadwerkelijk meer weg van werk. Je moet je er even toe zetten om iets van de Amida te maken op de tijden door de dag heen dat dit gebed is voorgeschreven. Je moet moeite doen om de Amida tot een echt gereedschap te vormen: het is een soort kleerborstel waarmee de haren en pluizen en stofjes op de werkelijkheidssluier die tussen de Eeuwige en ons is gespannen, worden weggeveegd. Maar als je de Amida doet als een daadwerkelijke ‘avoda’ zoals in de Tempel – werk met de juiste intentie - dan verwerf je steeds meer gelijkmoedigheid, en begin je steeds meer een beetje ‘rots’ te worden. Dan ben je niet om te stoten door de krachten die ons in het leven omver kunnen blazen; door werk, door avoda, lijken we steeds een beetje meer op de Eeuwige die ook Rots wordt genoemd.

In het Esther-verhaal dat we met Poeriem lezen (het luisteren naar het voorlezen van de Megilla – de Estherrol – is een mitswa voor iedereen!) komt de Eeuwige niet voor. Maar boy… wat een hoop werk wordt er in dat verhaal verricht. De feesten die Achasjverosj gaf – bedenk hoeveel werk daarin is gaan zitten. Om van Esther het mooiste meisje te maken dat voor de koning mag verschijnen – werk voor een heel jaar. Wat het inhield wordt niet ingevuld, maar wassen, massages, schoonheidsbehandelingen, het bereiden van gezond voedsel, het naaien van de mooiste kleren, leren lopen en rechtop staan, leren buigen en spreken – het hoorde er allemaal bij. De moeite die een paar werklieden doen om hun verhalen over het boze plannen in de annalen van de koning te krijgen – werk; alleen al het opschrijven ervan was werk. De boodschappen die van Mordechai naar Esther gingen en terug – werk. De maaltijden die Esther liet klaarmaken voor de koning en Haman – werk. Het maken en neerzetten van een galg – werk. Het paraderen van Mordechai door de stad – werk. En zo verder. Allemaal werk om een einde te maken aan de steeds terugkerende cyclus van wraak tussen de Israëlieten (Mordechai, Esther en het joodse volk) en de Amalekieten (Haman en zijn zonen). Hebben al die mensen aan het hof van Achasjverosj en Esther ooit geweten dat al hun werk deel uitmaakte van een groter – goddelijk – plan om de wereld een betere plek te maken? Zeer waarschijnlijk niet. En toch was dat zo. Werk is een waarde. Het geringste klusje dat vijf minuten duurt en een lang project waar geen einde aan komt. Het belangrijkste is: de klus doen, en liefst zo gelijkmoedig mogelijk. Chag sameach.

sluit
Iedere week zon

Voor iemand die de eerste decennia van haar leven niet het zonnetje in huis was -om het eufemistisch te zeggen- is het opmerkelijk dat ik nu zo graag feesten wil. Geen feesten waarbij je geacht wordt je in een coma te zuipen. Geen feesten waar je geacht wordt het leuk te vinden, ook al ken je er niemand. Geen feesten waar alles voorspelbaar verloopt, van de hapjes en de drankjes tot de obligate toespraken. Nee, ik wil feesten waar iets grappigs gebeurt, waar wordt gedanst, waar je lekker kunt lachen, waar je kunt stralen in je mooiste kleding of je raarste outfit.
... meer info

Toen ik jong was, was het vooruitzicht dat ik op mijn moeder zou gaan lijken, een schrikbeeld. Dat ik als twee druppels water fysiek op haar leek, heeft onze relatie uiteindelijk gered. Maar nu beginnen ook haar feestgenen zich in mij te manifesteren. Mijn moeder was een feestbeest. Keurig in alle opzichten, maar wel een feestbeest. Ze was geestig en mega-muzikaal. Alles wat ze hoorde, kon ze spelen op de piano, de accordeon en de saxofoon. Ik moet nog eens uitzoeken hoe het zat: ze speelde namelijk ook samen met het duo Johnny en Jones.

In de beginjaren van de oorlog ging ze op de fiets vanuit Den Helder (waar ze was geboren en opgroeide) naar plaatsjes in de kop van Noord-Holland. Pret maken met haar vrienden daar, de accordeon ging mee achter op de fiets. Toen ze een keer in Anna Paulowna was, vielen er Duitsers binnen. ‘Dat is ons nichtje.’ De bezetter ging weer weg, zonder haar mee te nemen. Maar ik denk niet dat mijn moeder haar bezoekjes mét accordeon daarna staakte. Ze was voor de duvel niet bang. Dat had ze van mijn grootmoeder Tilly (oorspronkelijk Trijntje Hoogendijk). Omdat die was uitgekomen en door de Duitsers niet als Jodin werd erkend, kon ze anderen helpen (in hoeverre het verzet was, moet ik ook nog eens uitzoeken). Mijn moeder hielp haar. Toen ze een keer aan mijn grootmoeder opbiechtte dat ze bang was, was het antwoord: „Als je geen ruggengraat hebt, kun je net zo goed dood zijn.” Wist mijn moeder daardoor haar angst te bedwingen toen een soldaat amok maakte en ze tien mensen van de kogel wist te redden in een Noord-Hollands café? Ik ben vergeten het haar te vragen.

Ellende gebeurt, maar hoe ga je ermee om? Na een Open Synagoge Dienst ergens in Nederlands Verweggistan, kwam er een dame naar me toe. „Hoe was het voor u?” vroeg ik belangstellend. „Het was zo vrolijk.” Dat had ze niet verwacht. In haar hoofd zat kennelijk de goyse versie van ‘Es ist schjwer zu sein a Jid’. En toen hoorde ik me zeggen: „We krijgen als Joden wel veel shit over ons heen, maar we doen er niet aan.” Ze begreep meteen wat ik bedoelde, na dat uurtje zingen van psalmen, bidden in het Hebreeuws, een kwinkslag hier, een ontspannende opmerking daar, en de diepte in met de beracha voor de zieken en het kaddisj voor de doden. ‘We doen er niet aan’. De Eeuwige heeft ons gered van zelfmedelijden. „Zelfmedelijden is de ergste vorm van armoede. Ze overweldigt de mens tot hij uiteindelijk niets anders ziet dan ziekte, pijn en tegenspoed.” De uitspraak is van Inayat Khan, de grootvader van mijn Soefi-leraar Fazal Inayat Khan. Het tegengif tegen zelfmedelijden is de vrijdagavond. Iedere week feest: mooie kleren of, als je te arm bent en maar één stel kleren hebt, een kleine versiering aan die dagelijkse kleren, zodat ze toch feestelijk worden; lekker eten, al is het maar een stukje motsi-challe; liedjes zingen, Witzen vertellen, een slokje wijn, luisteren naar een krankzinnig verhaal, een onwaarschijnlijk anekdote. Elke week een nieuwe poging om het evenwicht te herstellen.

sluit
Nog geen sporen

Geen idee waarom, maar ik associeer het nieuwe jaar, 2020, met een pasgeboren baby. Met een doorbrekende lach. Een jaar zonder tandjes dat nog niet kan bijten. Een open weiland waar de tractor van het noodlot nog geen diepe sporen in heeft getrokken. Een bloot kind dat nog moet worden gewikkeld in gebeurtenissen.
... meer info

Een jaar als een perzikhuidje waarop pas na lange tijd tattoos zullen worden aangebracht met namen en beelden die loyaliteiten en identiteiten vastpinnen in de persoonlijkheid.  Een jaar waarin we als individu alle keuzen hebben. Hoe gelukkig mogen we van onszelf worden? Welke pijn en welk verdriet mogen we van onszelf achterlaten in de vuile luier van de geschiedenis? Gaan we de Sjabbat inderdaad gebruiken om ‘over de brug te hangen’, oftewel te mijmeren op niks aan, nieuwsgierig kijken in de lege bron van ons hart waarin elk beeld van schoonheid kan oprijzen en weer verdwijnen? Zullen we onszelf eindelijk toestaan tevreden te zijn met wat we hebben bereikt, en daar meteen ook de nodige relativering op loslaten? Wie gaat zichzelf dit jaar een schop onder de kont geven: ‘Kom op, op eigen benen staan, je bent nu volwassen genoeg, tanden op elkaar en verantwoordelijkheid nemen’. Wie overwint de angst om uitgelachen te worden, om als ‘narrig’ te worden weggezet, om te mislukken en gaat de barricade op om te strijden wat diep wordt gevoeld als belangrijk? Het jaar ligt open, alles kan.

Ook de kehilla heeft alle keuzen. Gaan we mensen die vroeger kwamen proberen terug te halen, of niet? Hoe blijven we gezellig, open, verwelkomend nu we als kehilla groeien? Hoe kunnen we gezinnen met kleintjes, jonge kinderen en pubers trekken? Hoe bieden we ouderen die hun sociale kring zien krimpen, en wel van ons hebben gehoord, maar BHC nooit als optie zagen, een thuis? Hoe maken we de drempel nog lager voor de velen die hun jood-zijn associeren met angst? Of die vanwege ‘de religie’ zichzelf tekort doen door geen deel te worden van onze gemeenschap? We zitten midden in het joodse jaar 5780, maar de urgentie voor reflectie met Rosj Hasjana en Jom Kippoer geldt toch vooral onszelf. Een joods jaar is meer als een oude dame of heer met een gezicht vol groeven; groeven die van verdrietig en boos vriendelijk en wijs kunnen worden door een facelift van de ziel.

Een seculier jaar heeft niets van die diepgaande zelfreflectie – het knalt de demonen weg met gekocht vuur. Maar schoon is dat nieuwe jaar wel. De billetjes van 2019 zijn afgeveegd. Met de glimlach der onwetendheid gaan we lekker ‘opnieuw’ beginnen. Nieuwsgierig naar het nieuwe – wat dat ook zal zijn.

sluit
Eén kaars is al voldoende

Bedenk wat had kunnen gebeuren. De herovering van de Tweede Tempel door de Makkabeeën in de tweede eeuw vóór de gewone jaartelling had heel gemakkelijk de impuls kunnen geven tot een gewelddadige leefstijl voor Joden. Of tot een triomfalistische leefstijl. Of een leefstijl die door beide zou worden gekenmerkt: geweld en triomfalisme. De vernietiging van diezelfde Tweede Tempel in het jaar 70 en het verlies van de Bar Kochba-opstand in 136 zouden dan een aanleiding zijn geweest om permanent de wapens op te nemen. Zoals in Ierland, waar Ierse republikeinen de deling van het land nooit zullen accepteren en nog steeds elke gewelddadige actie tegen eenieder die er een ander standpunt op na houdt ‘verzet’ noemen. De rabbijnen hebben ons voor die heilloze weg behoed. In zekere zin hebben ze vanaf de tweede eeuw, na dat enorme debacle en die enorme slachting onder het joodse volk door de Romeinen, gedaan of hun neus bloedde. De Makkabeeën als helden? Liever niet.
... meer info

De chachamiem zijn zeker geen pacifisten, maar op de een of andere manier wisten ze al bijna twee millennia geleden wat wetenschappelijk onderzoek pas in onze tijd aantoont: dat bijna alle gewelddadige opstanden mislukken.

Het lukt maar heel zelden om met geweld een regime omver te werpen. En er dan een minder onderdrukkend regime voor in de plaats te stellen, heeft nog minder kans van slagen. Hoe de chachamiem, de wijze rabbijnen van weleer, dat inzicht hadden, vertelt het verhaal niet. Ze deden dus of hun neus bloedde en richtten hun aandacht op het wonder van het oliekruikje: een kruikje dat slechts voor één dag olie had, maar acht dagen lang olie bleef schenken. Niet één dag licht, maar acht dagen. Pas aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw, toen de greep van de rabbijnen op het joodse volk definitief verzwakte, haalden de zionisten de Makkabeeën weer van stal en plaatsten ze op een heldenvoetstuk. Dit waren tenminste geen ‘miezerige, kromgebogen, gedegenereerde Joodjes’ die zich in elkaar lieten slaan (of erger) lieten slaan door antisemieten, nee, de Makkabeeën gingen zelf op Jodenhaters los. Met succes! Kijk maar, naar de herovering van de Tempel op een grootmacht.

De afgelopen twee jaar heb ik me beziggehouden met religie en geweld. Het is natuurlijk maar de vraag of er bij de Makkabeeën in hun strijd tegen de Assyriërs en bij de aanhangers van Bar Kochba die tegen de Romeinse bezetters vochten, sprake was van religieus geweld. Natuurlijk werden er voor de opstanden religieuze argumenten aangedragen – ‘de Tempel wordt verontreinigd’, ‘onze religieuze identiteit staat onder druk’ – maar betekent dat ook dat het geweld noodzakelijkerwijs uit het Jodendom als religie voortkwam. Een reflectie over een deel van de literatuur die ik over religie en geweld las, is terechtgekomen in een artikel voor een boek dat wordt uitgebracht door Sja’ar. Dat is de studiegroep van het Ojec – het Overlegorgaan Joden en Christenen en het is geen gezamenlijk project van de Sja’ar-leden. Het boek wordt gepresenteerd op 5 maart 2020 (zet die dag dus in je agenda). Wat ik geleerd heb door te werken aan dit materiaal, is het gevaar dat schuilt in taal. Het is zo gemakkelijk om begrippen die wij in taal gebruiken te verwarren met de werkelijkheid die zij beschrijven; en die zij noodzakerlijkerwijs gebrekkig beschrijven. Wie en wat is een ‘afgodendienaar’? Wie en wat is een ‘rechtvaardige’? Wie of wat is een ‘ongelovige’? Wie of wat is een ‘vijand van de Eeuwige’? Wat te doen met opstandelingen die zich beroepen op een missie van God? Hoe ver mag een regering die voor stabiliteit heeft gezorgd gaan als er geweld uitbreekt ten behoeve van een betere samenleving? De rabbijnen onderkenden het gevaar van de lont in het kruitvat en verordonneerden dat alleen de lontjes van wat kaarsjes mochten worden aangestoken, niet meer. Maar ook niet minder. Want het is, zoals de Alexandrijns-Joodse dichter K.P. Kaváfis zegt in het eerste couplet van Opdat ze komen- : „Eén kaars is voldoende./Zijn zwakke licht zal beter passen,/geeft mooier harmonie,/als schaduwbeelden komen,/ de schimmen van de Liefde.”
Éen kaars is voldoende om de duisternis, in al zijn vele vormen de verdrijven, hoeveel te meer acht kaarsen.
Chag sameach. 

sluit
Nummer 10 voor een leefbaar bestaan

“Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.”
Dit tiende van de Tien Geboden is volgens mij de belangrijkste van allemaal. De formulering richt zich tot mannen, maar uiteraard geldt de bijna gebod-gelijke aansporing (technisch gezien is het een gebod noch verbod) iedereen. ‘Beteugel je begeerten’ is de essentiële betekenis.

Dat ik nummer tien het belangrijkste vind, heeft met de Franse denker René Girard te maken. Hij ontwikkelde de theorie dat de begeerten van een mens niet los van zijn leefomgeving bestaan, maar dat de begeerten zich richten op wat anderen begeren.
... meer info

Je ziet iemand een taartje eten, en je wilt ook een taartje eten, al had je daar voordat je de ander een taartje zag verorberen, geen enkel idee of gevoel over. Je beste vriend krijgt een relatie met een vrouw die hij aantrekkelijk vindt, en hoewel je haar al jaren kent en nooit iets aantrekkelijks aan haar heb kunnen ontdekken, word je verliefd op haar. Je hebt nooit de wens gehad om op stiletto’s te lopen, maar zodra vrouwen in jouw omgeving het ene paar stiletto’s na het andere aanschaffen, ga jij ook op zoek, brandend van verlangen naar de mooiste stiletto’s. Girard noemt dat mimetisch gedrag. Het lijdt, zegt hij, uiteindelijk tot geweld, want niet alles is in overvloed aanwezig. Van de vrouw van jouw vriend is er maar een exemplaar. Voedsel is er niet altijd genoeg. Niet iedereen kan macht uitoefenen; het moet worden verdeeld of verworven – vaak via een gewelddadige weg.
Girard ontwikkelde zijn theorieën eind twintigste eeuw. Zijn theorie over het zondebok-mechanisme heeft wereldwijd weerklank gevonden: zodra in een gemeenschap de spanningen door tegenstrijdige begeerten te hoog zijn opgelopen, wordt de spanning ontladen doordat de groep een zondebok te grazen neemt; daarna kan de gemeenschap weer relatief spanningsvrij verder.
Sjemot/Exodus 20:17 zegt er niet bij waarom je je zinnen niet moet zetten op wat toebehoort aan je naaste. Die verklaring geeft Girard. Het moorden dat de Tien Geboden verbiedt, komt voort uit begeerte – naar goederen, naar seks, naar macht. De begeerte leidt tot afgunst en die kan in het ergste geval leiden tot moord. Hetzelfde geldt voor het afleggen van een valse getuigenis. Wat drijft iemand ertoe om dat te doen? Mij lijkt uit de wens om een ander kwaad te doen en die komt, denk ik, voort uit begeerte. Voor alle andere Tien Woorden, met uitsluiting van de eerste drie en de laatste, kan een argumentatie worden aangevoerd dat de misstappen uiteindelijk voortkomen uit begeerte. Maar hoe doe je dat niet-begeren ‘over de schutting’ heen? Zou het kunnen dat het vierde van de Tien Woorden de sleutel, het gereedschap, de techniek, de methode is om de aansporing van nummer tien te verwezenlijken? Dat niet-‘werken’ de bron van negatieve gevoelens en impulsen dempt?
Niet-begeren als richtsnoer voor een gelukkig leven heeft het Jodendom gemeen met het Boeddhisme. Maar het revolutionaire van het Jodendom is niet het monotheïsme, maar het niet-‘werken’ op de Sjabbat. Een indirect bewijs dát het revolutionair is, is dat de hele wereld het heeft overgenomen – als vrije zondag, of als weekeinde. De boodschap van het niet-‘werken’ op Sjabbat is dat je als mens goed bent zoals je bent. Je hoeft je niet te bewijzen door iets te doen en je hoeft je niet te bewijzen door iets te hebben. ‘Zijn’ is genoeg. Sterker nog, niet-‘werken’ is de joodse manier van imitatio Deï – het navolgen van God. Immers de naam van God is J-H-W-J, het onuitsprekelijke ISWSZLZN(met als betekenisbenadering ISWASZALZIJN, wat niet klopt want in het goddelijke domein bestaat geen tijd/ruimte). Op Sjabbat proberen we te zijn, net als de ‘Zijnde’, de Altijdzijnde, de/het Eeuwige. Sjabbat is als een spirituele retraite, maar dan niet op een berg, niet in de woestijn, niet aan zee, niet in het bos, maar te midden van andere mensen – gezin, familie, vrienden, kennissen, vreemden. 
Dat Sjabbat altijd als ‘rustdag’ wordt vertaald, als dag waarop wij rusten of loungen,  onttrekt die aspecten van enerzijds niets hoeven doen of hebben om waardig mens te zijn en anderzijds het navolgen van een godsbestaan aan het oog.  En toch is dat wat het is – de Sjabbat.
Daarom heb ik er met Jom Kippoer voor gepleit om als concrete tesjoewa – terugkeer naar het goddelijke – de Sjabbat strikter in acht te nemen. Die 25 uur helpen de greep van de begeerten te doorbreken. Je hoeft die 25 uur niets te doen, je hoeft die 25 uur niets toe te voegen aan de berg spullen die je al hebt. Als jouw oog al op de buurman of de buurvrouw, het kindermeisje of de tuinman, de auto of de nieuwe pumps, de barbecueset of de nieuwe keuken valt, is er tijd genoeg om de zinnen te verzetten en ‘bij zinnen’ te komen van alles waarop je je zinnen hebt gezet.

sluit
Derasja Erev Rosj Hasjana – BHC – 29 september 2019


Nu dan, luister Ja’akov, mijn dienaar
en Jisraëel, dat Ik heb uitgekozen:
Zo zegt de Eeuwige,
die jou al gemaakt heeft en gevormd
in de moederschoot:
Wees niet bang, mijn dienaar Ja’akov,
Jesjoeroen, die Ik heb uitgekozen,
want Ik zal water uitgieten op dorstige grond,
waterstromen over het droge land,
Ik zal Mijn geest uitgieten over je nazaten
en mijn zegen over je telgen.
Zij zullen ontkiemen tussen het gras,
uitbotten als wilgen langs het water.
De een zal zeggen: ‘Ik hoor bij de Eeuwige’,
de ander zal Ja’akovs naam gebruiken,
een derde schrijft op de hand: ‘Van de Eeuwige’,
en tooit zich met de naam Jisraëel.

Jesjaja 44:1-5

Daar zitten jullie dan: Ja’akov, Jesjoeroen, Jisraëel – allen die zich tooien of zich over enige tijd zullen tooien met deze namen. Daar zitten jullie dan: Sara, Rivka, Rachel en Lea, want ook voor jullie en jullie nakomelingen gelden deze bijbelverzen. Daar zitten jullie dan: partners, kinderen, vrienden, belangstellenden, toegestroomden - samen met ons. Welkom, nogmaals op deze avond van Rosj Hasjana. En als jullie een tattoo willen, wat in het Jodendom verboden is, kunnen jullie je laten inspireren door deze tekst uit Jesaja 44:11-5 en een afneembare tattoo op jullie hand plakken: ‘Van de Eeuwige’ – l-Adonai.

... meer info

Ik wil het deze avond hebben over liefde. Over de liefde van de Eeuwige. Toen rabbijn Tzvi Marx ons – zijn rabbijnenstudenten - twaalf, dertien jaar geleden vroeg wat de essentie was van de Tora, gaf hij na verschillende mogelijkheden zelf als antwoord ‘liefde’.

Ik herinner het me, omdat ik dat antwoord niet had verwacht. Liefde? Ik heb altijd over de vernieuwing die het Jodendom heeft gebracht in de wereld in heel andere termen gedacht:
1. de strijd tegen afgoderij, oftewel de strijd tegen de neiging je helemaal te richten op dingen, mensen, relaties, doelen, wensen, behoeften, impulsen, verblindingen, ideeën, gedragspatronen die tot niets leiden, die jou de controle over je leven doen verliezen.
2.  het vechten voor gerechtigheid en recht, tsedek, tsedek tirdof, gerechtigheid moet je moet najagen met de hele inzet die je van een jager verwacht – focus, doelgerichtheid, concentratie, je niet laten afleiden, moed, deskundigheid, energie, doorzettingsvermogen, en de wil om ongerechtigheid te vernietigen.
3. het aangaan van een verbintenis, een contract, een huwelijk, een relatie die blijft bestaan tot het einde der tijden, en dan niet zomaar een verbintenis, maar een band en verbond met de Eeuwige.

Dat was het wel zo beetje, dacht ik, tot voor kort. Een drieslag die ongekend was in de spirituele geschiedenis: tegen afgoderij, voor gerechtigheid, en een echte relatie met ‘God’ (of welke term je maar wilt gebruiken: de Altijdzijnde, Altijdwachtende, Alwetende, de Wijsheid van het Universum, het Niets, etc.). Toch zei mijn leraar ‘liefde’ is de kern van Tora, ‘liefde’ is de boodschap van Tora, ‘liefde’ is waar het om draait in de traditie die we van de Allerhoogste hebben gekregen. Maar pas nu, in mijn ouderdom, begin ik oog te krijgen voor Gods liefde.

Misschien was ik me niet zo bewust van deze nieuwigheid van een God die liefheeft – en dat is dus iets anders dan een god van de liefde, zoals Eros, Amor, Venus – omdat de Christenen de God van de liefde zo nadrukkelijk hebben geclaimd en de God van de wraak en de God die de ceders op de Libanon breekt aan óns heeft toebedeeld. Wat ik over het hoofd gezien heb, is dat zij die liefhebbende Eeuwige van het Oude Testament duidelijker hebben gezien dan wij. Of misschien moet ik voor mijzelf spreken, dan ik.

Wat betekent het nu dat wij omgeven zijn door een Aanwezigheid die dichter op ons zit dan onze huid en die ons inpakt in liefde? Vroeger dacht men dat het universum gevuld was met ether, totdat men erachter kwam dat ‘ether’ niet bestaat. Maar liefde bestaat wel en dat de Alomtegenwoordige ons liefheeft, betekent dat het universum gevuld is met liefde.

In Tanach vind je de ene uitspraak over Gods liefde na de andere. De woorden ‘chesed’ en ‘ahawa’ worden veelvuldig gebruikt. Dewariem / Deuteronomium 4:37 zegt: „De Eeuwige heeft uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen (…)”.. In het Hebreeuws staat er soms een verleden tijd: ‘heeft liefgehad’, maar omdat in het goddelijke domein tijd niet bestaat, kun je ook lezen ‘heeft lief’ en ‘zal liefhebben’. Dus: „De Eeuwige heeft uw voorouders lief en kiest hun nageslacht uit…”.
In I Koningen 10:9 heet het: „De liefde van de Eeuwige voor Jisraëel is voor eeuwig.” Eeuwig! Je krijgt van die liefde geen gebroken hart. In psalm 47:5: „Hij koos voor ons een eigen land, de trots van Ja’akov, het volk dat Hij liefheeft.”

Let wel, voor iedereen die zich nu buitengesloten voelt, omdat ze niet joods zijn – weet dat voor mij ‘Jisraëel’ staat voor het joodse volk, maar ook – niet altijd, maar zeker in een situatie als deze – voor iedereen die zich met de essentie van het bestaan uiteenzet, voor iedereen die zoekt naar de wereld die achter deze wereld ligt.

Liefde. De Eeuwige heeft ons lief. In het beeld uit Jesaja 44:1-5 heeft de liefde de vorm van zorg en van hoop en van het wegnemen van angst. Er is overvloedig ‘water’ / majiem en er is overvloedig ‘geest’ / roeach, zodat Jisraëel en de nakomelingen van de aartsvaders en aartsmoeders zullen bloeien – lichamelijk en geestelijk. Er is ‘toekomst’ en ‘vertrouwen’. Wees niet bang… Jullie kinderen zullen zijn als wilgen bij een beek.

Met Rosj Hasjana kan het gemakkelijk gebeuren dat de dag overvleugeld wordt door Jom Kippoer. De enorme ernst van Grote Verzoendag, wanneer daadwerkelijk wordt besloten – zo is het idee – wat ons in het komende jaar voor moois te wachten staat, of welk gruwelijk lot op ons wacht – werpt zijn schaduw vooruit. We zijn al weken bezig met zelfonderzoek, met inventariseren, en dat is goed. Het is noodzakelijk en dat kan niet voldoende worden gezegd.
Maar, Rosj Hasjana is ook de dag dat de wereld werd geboren. Het oude jaar laten we vallen als de oude huid van een slang – we weten wat geweest is, we verheugen ons over de goede dingen die we hebben meegemaakt, we zijn teleurgesteld over alles waarmee we de mist zijn ingegaan en we zijn verdrietig over al wat we beminden en moesten loslaten. Maar het oude jaar is voorbij zoals de oude huid van de slang afgevallen is en een nieuw jaar is als een pasgeboren baby in onze handen gelegd. Een nieuw jaar waarin we onze hoop kunnen koesteren, onze idealen kunnen nastreven, onze verlangens bevredigen, onze doelen kunnen proberen te bereiken. In dat oude jaar heeft de liefde van de Alomtegenwoordige ons omhuld. Bij het onderzoeken van onszelf – wat deden we goed, wat deden we fout – heeft de liefde van de Alomtegenwoordige ons omhuld. En in het komende jaar zal opnieuw de Alomtegenwoordige ons met liefde omhullen.

We hebben die liefde van de Eeuwige ook nodig om ons te ontwikkelen. Je kunt niet de pijnlijke, zwarte kanten van je karakter, gedrag, daden, ideeën onder ogen zien als je je niet gegrond voelt in liefde. Als je de overtuiging hebt dat er niet van je wordt gehouden, kun je de schaduwzijde van wie jij bent, niet bekijken, beoordelen en een goede plaats geven in jezelf. Zonder je verankerd te weten in liefde, val je uit elkaar en val je weg uit de verbinding met anderen.

Beit Ha’Chidush is een kehilla, een joodse gemeenschap, met ontzettend veel liefde. Echt veel liefde. Mensen bekommeren zich om elkaar en ze doen van allerlei klussen om wat we hier samen beleven, mogelijk te maken. Allereerst door er überhaupt te zijn. Maar ook door te zingen, te schleppen, schema’s te maken, op te bouwen en af te breken, na te denken over mogelijkheden, te koken, te bakken, iets uit te printen, opbergruimte te verschaffen, geld te innen, problemen te bespreken, les te geven, een drasja te geven, een dienst te leiden, het zilver te poetsen, teksten te corrigeren - de BHC’ers doen oneindig veel dingen om een gemeenschap te maken. En het is allemaal gemiloet chassadiem – liefdewerk, en geen oud papier.

Een maatschappij waarin de secularisatie hoogtij viert en autonomie tot een van de hoogste waarden is verheven, onderkent vaak totaal niet het belang van gemeenschap. Terwijl gemeenschap, verbondenheid – verbondenheid met mensen van vlees en bloed, maar ook verbondenheid met de generaties die voor ons kwamen, verbondenheid met ideeën en een levenswijze, verbondenheid met een lotsgeschiedenis – van het allergrootste belang is. Wie vertelt je dat je niet alleen door een leeg universum zweeft en dat bij jouw dood de stroomschakelaar in jou niet wordt omgedraaid en alles uitvalt? Wie vertelt je dat je ingepakt zit in een universum van liefde, dus een universum van zorg, aandacht, bezorgdheid, hulp, steun, troost, vriendschap, vrolijkheid? Dat hoor je in een kehilla als Beit Ha’Chidush. Dat ervaar je in een kehilla als Beit Ha’Chidush.
Ik ben er waanzinnig trots op dat wij allen tezamen Beit Ha’Chidush tot zo’n warme, liefdevolle, inclusieve gemeenschap maken en dat ons kehilla-hart zo groot is en onze armen zo wijd gespreid dat we ook veel anderen die op doorreis zijn, of zoekende, of tastende, kunnen ontvangen.

Moge Beit Ha’Chidush ook in het komende jaar nog meer opbloeien tot een steeds grotere en sterkere gemeente, door het water van liefde van de Eeuwige en de geest van liefde van de Altijdzijnde, zodat aan het water van de Amstel deze sterke, joodse boom van leven verder zal uitbotten: een levensboom waaronder ieder – jong en oud – zal genieten van wat het leven brengt.

Sjana towa oemetoeka en g’mar chatima tova.

 

sluit
Eerlijk inventariseren


Imre Kertész zal dit jaar mijn begeleider zijn in de periode van zelf-reflectie voor en tijdens de Hoge Feestdagen. Geen beter voorbeeld voor het onderzoek van mijn lichaam-en-ziel dan de niets ontziende bespiegelaar van eigen handelen, motieven, impulsen, behoeften, maskerades, voortbrengselen, interacties, wensen, afwijzingen, gedachten, ambities, mislukkingen, twijfel, woede, geluksmomenten, wanhoop en wijsheid dan deze schrijver. Hongaar, Jood. Of Jood, Hongaar? Hongaar-zijn is niet Jood-zijn, en Jood-zijn is niet Hongaar-zijn, stelt hij zijn roman Ik, de ander (met een andere formulering, vrees ik).

... meer info

Zijn letterkundig archief heeft Kertész nagelaten aan de Akademie der Künste in Berlijn. Op de leeszaal zit ik brieven aan hem door te nemen. De Hongaarse blijven onleesbaar (en het duurt drie weken voordat die door een archivaris zijn gekopieerd, na een aanvraag! Zelf kopiëren? Onder geen voorwaarde!). De Engelse brieven zijn, op een enkele na, alle zakelijk. Zijn eigen, priegelige handschrift staat slechts achterop een paar visitekaartjes, de meesten van medewerkers van Yad Vashem. Wat er aan andere geschreven paperassen in de mappen zit, is van Magda Sass, zijn tweede echtenote. Een bakvissen-handschrift: groot, open, all over the place. In de portfolio’s zitten uitnodigingen voor lezingen en conferenties, gelukwensen naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur (2002), correspondentie over de vertalingen van zijn boeken. Ik bekijk maar een fractie van de hele nalatenschap: alleen materiaal dat op de een of andere manier met Jeruzalem te maken heeft.
Na lezing weet ik niet met wie ik meer deernis moet hebben: het kind dat onder een extreem autoritaire vader leed, de jongen die in Auschwitz en Buchenwald zat, de man die 35 jaar op een eenkamer-woning leefde met zijn echtgenote Albina, en geen kant op kon vanwege de Hongaarse socialistische dictatuur, de man die de Nobelprijs kreeg en het hele circus dat daarbij hoort, of de man in zijn laatste jaren, geplaagd door hevige pijn, alsmaar grotere afhankelijkheid vanwege Parkinson en levend met „de frustraties van een postseksueel huwelijk” (zijn woorden).

Zijn dagboeken lees ik van achteren naar voren. Waarom weet ik eigenlijk niet. Het ging zo. Op 9 februari 2009 maakte hij zijn laatste dagboeknotitie, althans in het laatste dagboek dat werd gepubliceerd. (Kertész stierf in 2016). Alle vragen die wij onszelf moeten stellen in de aanloop naar Rosj Hasjana, in de tijd tussen Rosj Hasjana en Jom Kippoer, en tijdens Jom Kippoer stelt Kertész zichzelf. Steeds weer opnieuw? Wie ben ik? Ben ik dezelfde voor mijzelf als voor de buitenwereld? Wat is mijn werk waard? Als mijn werk wat waard is, ben ik dan ook wat waard? Wat is waarheid? Wat is de waarheid van mijn leven? Waarom leef ik? Waarom blijf ik in leven? Is er een doel van mijn leven? Heb ik lief? Word ik liefgehad? Moet ik aardig zijn? Wie heb ik kwaad gedaan? Maakt het wat uit of ik mij daarvan bewust was? Mag ik dood? Moet ik de pijn verdragen? Ben ik geen fraudeur? Hoe ben ik hier terecht gekomen? Welke verantwoordelijkheid heb ik? En meer, en meer, en meer. Doordat ik van achter naar voren lees, weet ik dat het lijden waarover hij in 2007 schrijft nog twee jaar zal duren. Als lezer ben ik met die kennis een beetje God. Want immers, zodra wij de boekhouding van ons leven opmaken en de resultaten zo goed en zo kwaad mogelijk aan de Eeuwige voorleggen, weet de Eeuwige al hoe lang we nog hebben. Een dag? (ik heb het meegemaakt dat iemand de dag na Jom Kippoer stierf), een week, een maand, een jaar, tien jaar, 15 jaar en twee maanden, 40 jaar en drie dagen? De Eeuwige weet het (laten we daar maar van uitgaan), maar wij niet. Daarom wordt ons gemaand: leef alsof ieder moment je laatste kan zijn. Zorg dat je in alle opzichten schoon schip hebt gemaakt: vergiffenis gevraagd en vergiffenis gegeven, relaties hersteld of verbroken (als dat de destructie stopt), schulden betaald en losse eindjes vastgemaakt.
Als je niet weet hoe je de inventarisatie van je leven moet maken – met in deze periode de nadruk op alles wat moet worden hersteld – ga dan bij Imre Kertész te rade. Probeer te zien hoe hij het doet. Zijn sleutel is een uiterste wil tot eerlijkheid. Een beetje daarvan wens ik jullie allen toe: dat je zo eerlijk mogelijk onderzoekt wat je heeft bewogen en heeft doen handelen, en recht te zetten wat is fout gegaan.

sluit
Tisj’a beAv

Tisj’a beAv is geen gemakkelijke dag. De hele idee dat men een avond, een nacht en een dag rouwt om de vernietiging van de Tempel in het jaar 70, is ingewikkeld. Vind ik. Stel dat de Tempel was blijven bestaan, dan was er geen rabbijns Jodendom geweest, zoals wij dat nu kennen. Immers, de offerdiensten in de Tempel zouden zijn doorgegaan. De gebeden zouden niet in de plaats van de offers zijn gekomen. En, dat is mijn stellige overtuiging, te eniger tijd zou het joodse volk uit dat Tempeljodendom zijn gegroeid. Eigenlijk heeft de katholieke kerk de Tempeldienst in ere gehouden – met de priesterkleding, het altaar, het offer, de wierook, het eeuwige licht. Zouden Joden zich werkelijk bij dat hele Tempelritueel (maar dan in joodse vorm) thuis zijn blijven voelen? Ik betwijfel het.
... meer info

In de loop der tijd is Tisj’a beAv niet de treurdag gebleven waarbij de destructie van de Tweede (en de Eerste) Tempel in herinnering werd gebracht. Maar allerlei gruwelijkheden die het joodse volk heeft ondergaan hebben een plaats in het herdenken gekregen. (Behalve dan de Sjoa, waaraan een aparte herdenkingsdag is gewijd: Jom HaSjoa). Zou het bij de vernietiging van de Tweede Tempel zijn gebleven, dan was de geschiedenis anders gelopen. Maar een paar generaties later kwamen Bar Kochba en zijn aanhangers in opstand tegen de Romeinen. Dat betekende het einde van de joodse bewoning van Erets Jisrael (al bleven er altijd een handjevol Joden achter). Er was al een diaspora, maar nu was er alleen nog maar een diaspora. De komende eeuwen was het joodse volk ‘niet thuis’. Een kunstenaar die dat ‘niet thuis’ op een briljante wijze heeft onderzocht is de Zuid-Koreaanse beeldend kunstenaar Do Ho Sue. Een paar van zijn werken worden tentoongesteld in Museum Voorlinden in Wassenaar. Do Ho groeide op in een kunstenaarsgezin. Zijn vader is kalligraaf, zijn moeder wist alles van Koreaanse stoffen, kledij en naaitechnieken. In de documentaire Home away from home, nog te zien met Uitzending Gemist (Close Up), zie je hoe Do Ho omgaat met de ervaring van ontworteld zijn. Hij laat het typisch Koreaanse huis, dat zijn ouders hebben gebouwd, achter zich en vestigt zich in New York. Na twintig jaar verlaat hij zijn flat en dan doet hij iets wat mij buitengewoon fascineert. Hij beplakt alle wanden én vaste voorwerpen in zijn woning met papier, en krast vervolgens met krijt over het papier om elk reliëf vast te leggen. Hij behandelt zijn hele woning, en doet daar een paar jaar over. Veel langer dan gepland. Het opmerkelijkste dat hij erover vertelt, is dat het krassen over het papier in ieder stukje van zijn woning, herinneringen oproept. Herinneringen die hij al lang vergeten was. Het huis blijkt de drager van herinneringen te zijn. (Overigens, Do Ho Sue heeft ook zijn ouderlijk huis helemaal met papier beplakt en bekrast). De herinneringen zitten dus slechts gedeeltelijk in zijn geheugen, althans, ze zijn daar weliswaar opgeslagen, maar het huis heeft de herinneringen ook opgeslagen. Althans, dat is mijn conclusie, en ik denk ook wel die van Do Ho Sue. En dus ook de herinneringen van anderen die in die woning hebben geleefd.
Wat Do Ho Sue ontdekte houdt me sterk bezig, omdat ik me al jaren afvraag waarom mensen elkaar op gruwelijke wijze bevechten om stukken grond. Soms zelfs om kleine stukjes grond. Wat maakt dat ze van ‘grond’ soms moorddadig worden? Zou het met de herinneringen kunnen samenhangen die ‘opgeslagen’ zitten in stenen, muurtjes, hekken, trappen, terrassen, wegen? Opgeslagen in bomen en struiken, misschien? Herinneringen die laag op laag vormen, van verschillende groepen; herinneringen die elkaar in de weg zitten? Zijn die herinneringen die ‘opgeslagen’ zitten de pendant van je ‘thuis voelen’? Waarom voel je je thuis op de ene plek en niet op de andere? Waarom is Berlijn thuis voor mij en Amsterdam veel minder? Waarom voelde ik me op het terras-balkon bij de roeivereniging Poseidon (waar Marian Blom BHC naar had uitgenodigd) meteen thuis, terwijl ik dat op geen enkele andere plek in Amsterdam heb?
Joden hebben hun ‘thuis’ meegenomen van de ene plek naar de andere; zij hebben daadwerkelijk de hele wereld tot een soort ‘thuis’ gemaakt. Een home away from home. Ondertussen is de Klaagmuur, de Kotel hama’aravi, de westelijke muur van het platform waarop de Tempel stond (de Kotel is niet daadwerkelijk een Tempelmuur) voor velen het ultieme ‘thuis’ geworden: daar ervaren zij zich het meest joods. (En daar worden de raarste, zelfs fysieke gevechten geleverd).
Hoe nemen Joden hun ‘thuis’ mee? Door erover te schrijven, en door er soms naar terug te keren. Do Ho Sue heeft nog weer een andere manier gevonden: hij bouwt zijn kamers, of trappenhuis, of woningen na door ze uit doorzichtige stof in elkaar te naaien. Het resultaat is wonderschoon. De tweede keer dat ik ging kijken, heb ik een museumkrukje aan het personeel gevraagd, en ben gaan mediteren in de ruimten waar het werk van Do Ho Sue is neergezet of is opgehangen. Mij deed dat meer dan een bezoek aan de Kotel. Nu ik dit schrijf denk ik: hoe zou het zijn als de Tempel werd herbouwd op Do Ho Sue’s manier? Doorzichtig, fragiel, met prachtige kleuren, rood, blauw, groen, heel precies in elkaar gestikt en met alle details en nagemaakte voorwerpen er in? Met priesters van roze, of groen, of geel gaas, lammeren in het wit, stieren in het bruin? En misschien zelfs een helemaal rode koe? Een wonderschoon beeld als troost voor de diepe droefheid van die ongemakkelijke dag, Tisj’a beAv.

23 juli 2019

sluit
Sjadchenen

Ik ben dol op het programma First Dates. Op de Nederlandse televisie is ook wel eens de Nederlandse versie te zien, maar op dit moment kan de kijker weer genieten van de Engelse. Het is een sjadchen-programma: alleenstaanden die een partner zoeken, worden gekoppeld aan andere alleenstaanden op zoek naar de liefde van hun leven. In een Londens restaurant worden ze aan elkaar voorgesteld, ze eten samen, en na afloop moeten ze beslissen: nog een afspraakje, of het hier maar bij laten. Wit, zwart, jong, oud, laagopgeleid, hoogopgeleid, verlegen types, flirts, jerommekes, gehandicapten, schoonheden, lelijke eendjes, lhbtqI+, hetero, maagden, tinder-verslaafden, feestbeesten, nerds, rijk, arm, eeuwig alleen zonder kinderen, moeders/vaders, dik, dun, lang, klein, kaal, harig, alles komt voorbij.
... meer info

De meest uiteenlopende mensen gaan op een stoeltje zitten voor de camera om te vertellen wat voor partner ze zoeken, waarom het tot nog toe niet gelukt is of is stukgelopen, wat ze aan teleurstellingen in het leven hebben moeten verwerken, waarom ze nu toch (weer) de kans wagen. En na deze introductie van twee personen, volgt de kijker het stel aan de dinertafel. Met soms grappig commentaar van de obers, serveersters en gastheer.

Wat mij zo aanspreekt is dat het een van de weinige televisieprogramma’s is waar mensen echt moeten laten zien wie zij zijn, zonder dat het om een afvalrace gaat. Bij zang-, dans-, kennis-, survival-wedstrijden op tv worden deelnemers voortdurend beproefd en weggestuurd als ze de testen niet doorstaan. Dat menig weggestuurde met een flink trauma naar huis gaat, krijgt de kijker niet te zien. Alleen degene die ‘de slimste’ of ‘de beste’ is, komt volop in de schijnwerpers te staan. Dat hun levensweg vervolgens niet over rozen gaat, is materiaal voor de roddelpers. Bij First Dates worden mensen ook naar huis gestuurd. Omdat hun date van die avond de vonk niet heeft gevoeld. Meestal vinden ze dat trouwens allebei.
De producenten van het programma moeten een batterij experts hebben ingehuurd om de mensen te matchen. Soms zie je pas achteraf dat een stel, dat kans maakt een echt stel te worden, eenzelfde soort energie uitstraalt. Aan tafel blijken mensen bij elkaar gebracht, omdat ze dezelfde hobbies hebben: verkleden als fantasiefiguren, bezoeken aan de dierentuin, hardlopen, dansen. Of aan dezelfde dingen een hekel hebben: voetbal, visite. Of uit dezelfde stad komen. Of qua beroep overeenkomen. Het kan aan de Engelse versie liggen, maar bijna iedereen zoekt een partner met humor met wie ze lekker kunnen lachen. En er wordt ook veel gelachen.

Soms hoor je mannen dingen zeggen die totaal ongepast zijn. Regelmatig zie je vrouwen die zo’n raar beeld van zichzelf hebben (vrouwen die denken dat ze beeldschoon zijn, maar waar alle kraak en smaak uit de make-up en de haarverf komt) of die zulke rare eisen hebben, dat het een wonder mag heten als ze ooit nog tegen een aardige, betrouwbare partner aanlopen. Maar het gebeurt ook dat je een niet al te mooie vrouw ziet die door de juiste match in een enige vrouw verandert: grappig, gepassioneerd, gutsy. Soms gaat het bij een match volledig fout, maar komen mensen terug en werkt de tweede match wel. Vooral dat is voor de kijker erg bevredigend.

Sjadchenen – het bijeenbrengen van potentiële huwelijkskandidaten – wordt gezien als een mitswa in het Jodendom. Omdat Adam niet alleen moest blijven, schiep de Eeuwige een vrouw voor hem, Chawa. Eliëzer, de dienaar van aartsvader Awraham, gaat op zoek naar een vrouw voor Jitschak en brengt Rivka/Rebekka mee terug. Eliëzer wordt gezien als de eerste huwelijksmakelaar. Veel kabbalistische gebeden hebben als een van de functies om de Eeuwige (in dit geval gezien als de ‘mannelijke’ kant van God) te verenigen met de Sjechiena (in dit geval gezien als de ‘vrouwelijke’ kant van God). Het eigen ego loslaten tijdens seks en samen met de partner in een egoloos moment verwijlen, is een navolgen van het egoloze bestaan van de Eeuwige. En, zeg ik erbij, seks is een oefening die de Eeuwige ons heeft gegeven om (ongeveer) te weten wat wij na de dood zullen ervaren. (Alhoewel ik niemand die dit leest kan garanderen dat het ook daadwerkelijk zo zal zijn).

In vooral ultra-orthodoxe kringen is sjadchenen heel gebruikelijk. Immers, mannen en vrouwen, jongens en meisjes, zijn behoorlijk streng gescheiden. Soms zien de potentiële partners elkaar een paar keer voordat ze besluiten te trouwen, soms maar één keer. Het klikt of het klikt niet. Zoveel meer hoeft er niet te zijn, want qua opleiding, interesses, religiositeit, instelling, familiegeschiedenis, wat ze willen voor de toekomst, enzovoort ‘passen’ ze in principe al bij elkaar. Zodra het klikt, is er een wilsbesluit nodig: Ja, ik wil jou, nee, ik wil jou niet. En in het laatste geval: no hard feelings, want superpersoonlijk kan de afwijzing niet zijn. Die pijn is er wel bij de moderne manier van het kiezen van een partner: van alles met elkaar doen, inclusief seks, soms samenwonen, en dan toch: Dit is het niet voor mij.

Twee keer in mijn leven ben ik gesjadchend. De eerste match was prima, maar liep toch op een drama uit (hij bleek nog een vriendin te hebben). De tweede match sloeg nergens op; de man in kwestie las nooit een boek, dat zou hij pas na zijn pensionering gaan doen. Tja… De eerste huwelijksmakelaar had er niet op gerekend dat de vriendin zou opduiken, de tweede sjadchan had geen idee waar hij mee bezig was. Allemaal niet zo erg. Dat er in de moderne tijd teams aan te pas moeten komen om de Eeuwige bij te staan om de bruiden en bruidegommen die de Eeuwige al in de hemel bij elkaar heeft gebracht, ook op aarde bij elkaar te brengen, is begrijpelijk. Dat de wereld zo veranderd is dat ik de op internet rondzwervende sjadchen-grappen niet meer om te pruimen vind, ligt misschien daaraan. Alhoewel, de wereld kan dan wel veranderd zijn, bijna alle Witzen op ‘Old Jews telling jokes’ (YouTube) zijn briljant. Vind ik. Dan maar een ‘Old Jew’ die grappen maakt als partner, Benima? Nee, bewaar me. Aan een last date ben ik nog niet toe. Als überhaupt.

sluit
Knotsen van sjoels in Roemenië

Cijfers, aantallen en bedragen scheuren vaak de sluier aan stukken, die met – historische of ideologische – verhalen over de werkelijkheid is gelegd. Eenmaal opengescheurd verschaffen de getallen inzichten die sommige verhalenvertellers het liefst onder het tapijt zouden willen houden. Voorbeeld: Roemenië. Tijdens een congres in Arad (noord-west Roemenië) heb ik veel moois en interessants gehoord, maar ook een dosis onzin. Van niet-joodse én joodse zijde. Hoeveel Roemeense joden zijn na de Tweede Wereldoorlog vertrokken naar Israël? De Hongaarse Jitschak wist het zeker: 120.000.
Ikzelf houd sinds het begin van mijn journalistieke loopbaan (1980) 400.000 aan. Dat was namelijk het aantal dat naar verluidt werd losgekocht door Israël met behulp van de Roemeense opperrabbijn Moses Rosen.
... meer info

Vóór de val van de Muur in 1989 had Rosen een bitter slechte reputatie als collaborateur van de communisten. En samenwerken met de communistische leiders deed hij. Maar, en dit zou een ‘maar’ met hoofdletters moeten zijn, deze Macchiavellist wist tenminste 300.000 (wellicht zelfs meer) Joden uit Roemenië te laten emigreren naar Israël.
Als 14-jarige jongen (hij werd geboren in 1912) zat hij al een maand vast omdat hij zich uitgesproken had tegen het antisemitisme. In de periode dat Roemenië samen met de nazi’s vocht, zat hij een aantal maanden in een concentratiekamp in het zuiden van het land. Na de geslaagde opstand van de fascistische generaal Ion Antonescu en de zijnen, werd Rosen vrijgelaten. Toen ook de Roemeense fascisten werden verslagen, in augustus 1944, braken betere tijden aan voor de Roemeense Joden. Een beetje beter, want ruim drie jaar later begon de heerschappij van de communisten, in het zadel geheven door de Sovjet-bezettingsmacht. Ook die was dictatoriaal, maar stond aliya wel toe. Van de 757.000 Joden die Roemenië telde aan de vooravond van WOII (het is moeilijk tellen, omdat sommige gebieden werden bijgevoegd en er weer vanaf gesplitst, en de bezetting en collaboratie ook niet in alle gebieden gelijk uitpakte) werd de helft vermoord, de andere helft overleefde. Uiteindelijk verruilden 320.000 Roemeense Joden hun geboorteland voor Israël. Niet in de laatste plaats met hulp van Rosen, die in 1948 opperrabbijn werd, in 1957 ook parlementslid en goede ‘vrienden’ was met dictator Ceauscescu en diens echtgenote.
In 1987 waren er nog maar 23.000 joodse inwoners van het land, in 2011 minder dan 4000 (net zo veel als er in de vroege jaren 50 iedere maand naar Israël vertrokken). De orthodoxe synagoge van Oradea is pas totaal opgeknapt. Het is een schoonheid in Oriëntaalse stijl, alle wanden gedecoreerd met mathematische patronen, Davidssterren en sterrenhemels. Hij biedt plaats aan duizend mensen. Elke dag is er sjoeldienst, maar er is nooit minjan. De rabbijn vertelt dat hij toch kaddisj zegt – „Het gaat om de geest en de intentie”. Van de zeventig mensen die op erev Sjabbat naar sjoel komen, valt zelfs dán geen minjan te maken. „Dan maar niet, wat moet ik.” Wel een dienst is belangrijker dan geen dienst, omdat er te weinigen zijn die halachisch joods zijn. Dus telt hij iedereen mee waar een friemeltje joods aan is. De joodse gemeenschap in Oradea telt 750 mensen, de meesten oud en armlastig. Toch worden er veel activiteiten georganiseerd, voor de ouden. In een kiddoesj-zaal, om hem maar even zo te noemen, wordt een hele wand ingenomen door een gigantisch schilderij. De Sjoa wordt prominent in beeld gebracht aan de hand van een joodse familie, maar ook baby Moishe, de Exodus, aliya en de Israëlische vlag. Een antropoloog zou aan de hand van dit schilderij over de aspecten van de moderne joodse identiteit een dik boek kunnen schrijven. Het is niet super goed geschilderd, niet super slecht, maar net als de Klaagmuur – het zal tot in eeuwigheid blijven bestaan en iedere ontwikkeling in de identiteit van de Joden van Oradea met zijn beeldtaal platslaan. Het verbod op het maken van beelden was zó verstandig! Maar ja, dan zou er ook geen Mark Rothko zijn.
Niet alleen deze orthodoxe sjoel is tot in de puntjes gerenoveerd. Dat is ook gedaan met de Neolog sjoel aan de rivier Crisul Repede. (Neolog was de specifieke vorm van progressief/neo-orthodox Jodendom in Hongarije en Roemenië). Ook een synagoge met duizend zitplaatsen. Ook een synagoge in Oriëntaalse stijl. Groot, prachtig, niet in gebruik. Ik vermoed dat beide sjoels zo goed zijn opgeknapt omdat er op 23 mei werd gevierd dat Roemenië honderd jaar geleden de geografische vorm kreeg die het nu heeft. Tot bitterheid van een niet-joodse man met wie ik aan de praat raak. Hij is in Roemenië geboren, vertelt hij mij, maar corrigeert zich „in het voormalige Hongarije”.
Het is een bijna hallucinerende ervaring om een relatief jonge man een invulling van zijn identiteit te zien geven die gebaseerd is op een vrijwel volledig verdraaid geschiedverhaal. Hij identificeert zich met het duizendjarige Hongaarse rijk – dat nooit heeft bestaan. Beweert dat de Hongaren minderheden nooit hun taal hebben opgedrongen – wat pertinent niet waar is. Is ervan overtuigd dat de Hongaren zeer veel beschaafder zijn dan de Roemenen – wat toch echt als het de Hongaarse antisemieten en fascisten betreft onzin was en is; ze doen qua onbeschaafdheid niet voor elkaar onder. Hoe ontregelend ook, dit soort ontmoetingen in dit gebied maakt weer eens duidelijk hoezeer de Joden in Centraal- en Oosteuropa klem zaten. Zoals alle volkeren daar die een minderheid vormden in een land dat grensde aan hun ‘eigen land’, klem zaten. Bulgaren in Griekenland, Grieken in Bulgarije, Bulgaren in Roemenië, Roemenen in Bulgarije en Hongarije, Moldaviërs in…. Als je niet hoorde tot de meerderheid van het land (al dan niet al vrij van het Ottomaanse regime, de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie of het tsaristische Rusland), werd je geminacht, buitengesloten en achtergesteld.
Geen wonder dat het zionisme in deze streken ontstond. Wegwezen. De Roemeense Joden konden na WOII weg dankzij de oprichting van de staat Israel; van de Hongaarse Roemenen zijn er 180.000 na de Val van de Muur naar Hongarije vertrokken (maar zij zijn nog steeds een grote minderheid in het land), en Roemeense niet-Joden proberen sinds hun verdrag met de Europese Unie weg te komen naar West-Europa.
Ondertussen vind je in Oradea de prachtigste gebouwen, in een mengeling van neo-barok en Jugendstil. Ooit daar neergezet door joodse ondernemers. Zij brachten de stad – 60.000 inwoners, van wie de helft joods - tot bloei. De opgeknapte synagogen en het joods museum (ook in een gerenoveerde synagoge) – drie van de 39 die er waren – zijn er getuigen van. Hoe anders dan in Arad, waar we een vrijdagavonddienst meemaakten in het joods bejaardenhuis (tien bewoners). De grote sjoel was dicht, en– ik vrees – te koud en misschien zelfs niet spectaculair genoeg in vergelijking met al die andere knotsen van prachtsjoels in Roemenië.
Overigens, ik was er als deelnemer aan de jaarlijkse bijeenkomst van de Lutherse Europese Commissie Kerk en Jodendom (LEKKJ). Zes dagen maar liefst samen zijn met ontzettend aardige, slimme, belezen, bezonnen Lutherse dominees uit Duitsland, Italië, Oostenrijk, Polen en Nederland. Allen met een grote liefde voor het Jodendom en het hart op de goede plaats voor de joodse zaak. Ieder met hun eigen joodse dialoogpartner (ik van Andreas Wöhle, Duitser en werkzaam vanuit Amsterdam). Het komende jaar gaat deze groep zich bezighouden met de BDS en hoe daartegen stelling te nemen. Het dialoog-thema was ‘Vreemd zijn, vreemdeling zijn’. Ruth, de hoofdpersoon van het naar haar genoemde boek dat gelezen wordt met Sjawoe’ot, werd genomen als de figuur die dit thema belichaamt. Over haar vreemdeling zijn ga ik het op onze Sjawoe’ot-lern-avond (8 juni) niet hebben, wel over deze ongelooflijke sterke vrouw. Een feministe avant la lettre. Komt allen!

sluit
Het Joodse Veld

Mijn vader heeft zijn hele leven gezegd: ‘Als ik dood ben, geven jullie me maar mee met de vuilnisman’. Vlak voor zijn dood, gaf hij aan dat hij naast zijn schoonouders wilde liggen, op de orthodoxe begraafplaats in Huisduinen. Zijn ouders werden vermoord in Sobibor, een van zijn broers in Auschwitz, en meer dan 50 andere familieleden kwamen ook aan hun misdadig eind in de kampen. Dus naast hen kon hij niet worden begraven. Dat hij een graf wilde naast mijn opa Maurits en mijn oma Tilly, kwam door zijn band met hen. Na zijn huwelijk in 1948 met mijn moeder, de Helderse Esther van Praag, waren zij goed voor hem geweest. Tilly en hij waren twee verwante zielen. Zij hield van moderne spullen, net als hij. Oma reed al heel vroeg in een eigen auto (met hoeden, handschoenen en tassen in dezelfde kleur als haar wagen), had de eerste televisie in Den Helder, en nieuwigheden als een pressurecooker.
... meer info

(Mijn pressurecooker staat ongebruikt in de kast; ik vrees het ding als een kleine atoombom met ingebouwde tijdklok).
Dat mijn vader in Huisduinen wilde liggen, had grote financiële consequenties. Hij had nooit lid van de (orthodoxe) Joodse Gemeente willen worden, ook al had hij meegeholpen die in Amstelveen op te richten. Hij werd door de leden van de Joodse Gemeente op handen gedragen, al wisten ze heel goed dat hij alle religie, en zeker ook de joodse rituelen, ‘onzin’ vond. Maar wel onzin die hij moest faciliteren door te helpen. Maar lid worden? Nee! Hij geloofde niet in een God die zich zou bezighouden met de kleinste details van zijn leven („een kinderachtig idee”) en in een hiernamaals geloofde hij ook niet. En misschien wilde hij ook niet meer op ‘een joodse lijst’, al heb ik hem daar nooit over gehoord. Maar toen hij dan toch orthodox begraven wilde worden, moest mijn moeder achterstallig lidmaatschapsgeld dokken. De redenering: ‘Alle andere leden betalen jaar in jaar uit lidmaatschapsgeld teneinde joods begraven te kunnen worden, dus….’ En zo werd een klein fortuin neergeteld. Zonder morren.
Ik breng dit hier omdat ik met verschillende mensen over begraven op ons Joodse Veld op de Nieuwe Oosterbegraafplaats heb gesproken. Er zijn leden die daar een graf gaan kopen (zodra dat administratief mogelijk is). Er zijn anderen die voor een Natuurbegraafplaats hebben gekozen, of voor een andere plek waar ze al jaren geleden een graf hebben gekocht. Dat is helemaal prima. Maar er is een aspect waar ik me pas door die gesprekken van bewust werd. Door te kiezen voor De Nieuwe Ooster en het Joodse Veld krijgt Beit HaChidush als kehilla ook na ons overlijden een ‘gezicht’. Iedere keer dat we er zullen komen – om iemand te begraven of om het graf van een dierbare te bezoeken – zullen we de graven zien van mensen die lid zijn geweest van Beit HaChidush. We zullen ons hen herinneren, en wat we met hen hebben meegemaakt. We zullen terugdenken aan hun bijdragen aan de kehilla en wat ze BHC als persoonlijkheid hebben gebracht. Hoe meer van ons er zullen liggen, hoe completer het beeld zal zijn BHC – hoe kleurrijk, hoe gevarieerd, hoe verschillend onze leden zijn (en waren). Hoe vreemd het ook klinkt, met het Joodse Veld kunnen we laten zien voor wie we er allemaal zijn: van joodse atheïsten tot vrome liturgievreters, van niet-joodse partners die zich thuis voelen in het ‘joodse gedoetje’ tot diepgaand ambivalente Joden die na lang wikken en wegen onze kehilla zijn binnengestapt, van ongecompliceerde expats tot opgeluchte ‘thuiskomers’, en voor nog heel veel andere ‘types’.  Anders gezegd, ook na onze dood kunnen we vorm geven aan Beit HaChidush, simpelweg door bij elkaar te gaan liggen. Daar denk je normaliter niet aan, maar zo is het wel.

sluit
Een emmertje met sop
... meer info

sop

Mijn Pesachschoonmaak neemt dit jaar een bijzondere vorm aan. Er is weer een schoonmaker die me bijstaat. Een man. De vorige ‘interieurverzorgsters’ (twee zusters) hadden zo veel van mij gestolen, dat ik decennia lang geen werkster meer in mijn huis durfde toe te laten. Totdat L. verscheen, klusjesman en schoonmaker, die al jarenlang het vertrouwen genoot van Frank z.l.. L. poetst, hangt op en schroeft in elkaar. Met hem wordt de gewone Pesachschoonmaak een fluitje van een cent. Maar daar zit het bijzondere van de komende Pesachsschoonmaak niet in. De bijzondere schoonmaak gaat over mijn financiële administratie, en zij is al begonnen. Temidden van duizenden bonnetjes van drie jaar (!) – de getuigenis van mijn levensgang langs supermarkten, musea, boekwinkels, ijzerwinkels, garages, Blokkers, restaurants, kledingzaken, parkeergarages, Hema’s, copy shops, galeries, Makro’s, bloemenstallen, dierenwinkels, Ikea’s, schoenmakers, computerzaken, benzinepompen en postagentschappen – probeer ik de opgeblazen getuigenisberg van mijn financiële bestaan terug te brengen tot de hanteerbare matze van het overzicht. Uiteindelijk moet er niet veel meer overblijven dan een matze-dun stapeltje velletjes met cijfers. De gist van de angst voor de chaos aan rekeningen en pinautomatenrecu’s, die een enorme stapel aan snel vervagende papiertjes heeft gecreëerd, moet resoluut worden verwijderd. Met mijn vermijdingsgedrag moet net zulke korte metten worden gemaakt als met de laatste broodkruimel onder het bed. De zee aan bonnetjes voelt als een grotere woestijn dan de wildernis waar de Bné Jisrael door moesten trekken. Want terwijl er geen enkele geestelijke vonk uitgaat van het voldoen aan de wensen van boekhouders, penningmeesters en belastingpersoneel, kon het volk van díe woestijn alleen maar spiritueler worden. In die oneindige vlakte zonder piramides en steden, zonder markten en leerlooierijen, zonder landbouwvelden en vissersboten kon het niet anders of zij moesten de Oneindige wel ontmoeten. Zonder de tastbare manifestaties van de Egyptische beschaving had het volk alleen elkaar onder die hemel met de ontelbare sterren – de maat voor het aantal nakomelingen dat Awraham zou voortbrengen. Tijdens Pesach wordt het uiterste van ons inlevingsvermogen gevraagd. We waren er zelf bij – bij Mosjé en Aharon en Mirjam, bij de nakomelingen van Ja’akov, bij het stel ongeregeld dat met hen meekwam. We waren er zelf bij toen de soldaten van de Farao achter ons aan zaten. We waren er zelf bij toen we door de Jam Soef trokken en het water huizenhoog voor ons week. We waren er zelf bij toen we door zand en over rotsen onze moeizame stappen naar de vrijheid zetten. Maar kunnen we ons eigenlijk wel voorstellen hoe het was om zonder de mogelijkheid om voedsel voort te brengen de woestijn in te trekken. Naar de vrijheid! Naar de vrijheid? In eerste instantie gingen we alleen om de Eeuwige te dienen, met offers. Degenen die uit Egypte wegtrokken hadden, wat dat betreft, een kort perspectief. Zoals wij altijd een kort perspectief hebben. Hoe ver kunnen we in de toekomst van ons eigen leven kijken? Het zal vast bijzonder zijn geweest om als slaven opeens het goud en zilver mee te zeulen en gekleed te gaan in de kleding van de Egyptische buren, maar wat heb je daar aan in de wildernis? Het is jammer dat we door de politieke omstandigheden die reis door de Sinaï niet kunnen maken, om te proeven aan de ervaring om dag na dag, nacht na nacht, onder zon en maan te staan in die overweldigende ruimte, met een onstoffelijke God die toch nabij is en ‘zichtbaar’ door vuur en wolk. Voorlopig hoop ik dat mijn zee aan bonnetjes zich alsnog splitst, zodat ik opgeruimd aan de andere oever terecht zal komen waar boekhouders en penningmeesters mij opgelucht zullen begroeten. Laat ook jouw Pesachschoonmaak speciaal zijn. Poets en sop – dat schoonmaken heeft namelijk echt een spiritueel effect. Het jaarlijkse Pesachemmertje met sop is de joodse vorm van Zen. Ik wens jullie allemaal een vooral aangename Pesachschoonmaak toe en prachtige seiders. Chag sameach!

sluit
Rollen spelen
De #metoo-beweging heeft een – in ieder geval voorlopige – slag toegebracht aan wat ik al twintig jaar ‘de bordeelcultuur’ noem. Zangeressen, actrices en filmsterren met decolletés tot op de navel, splitten tot aan de top van de bovenbenen, gladde stoffen over hun achterste waar je geen onderbroek onder aan kunt en op de raarste plaatsen doorzichtig lingeriekant waar je dwars doorheen kijkt. Waarom vrees ik dat het met de bordeelcultuur slecht is gesteld? Door de jurken die de filmsterren dit jaar droegen tijdens de uitreiking van de Oscars. Er waren nog een paar decolletés of splitten en er waren nog wat lingeriejurken, maar het was niks vergeleken met het spektakel aan half-blote borsten en blote benen die in 2014 waren te zien. Angelina Jolie (nog mét Brad Pitt) had toen een Marilyn Monroe ‘Dear Mr. President’-jurk aan, zo’n jurk waarvan je niet weet waar de stof op de boezem ophoudt en de boezem zelf begint. Als u echt wilt weten wat ik bedoel zoek dan op internet Rosie Huntington-Whiteley op, gekleed in de baby blue jurk die ze droeg tijdens de Oscar-uitreiking in 2014.
... meer info

Vorig jaar was het bij de Oscars trouwens nog allerwege door haute couture ingepakt bloot wat de klok sloeg. De #metoo-beweging begon in het najaar van 2017, aangezwengeld door Alyssa Milano, Gwyneth Paltrow, Jennifer Lawrence, Ashley Judd en Uma Thurman – allemaal dames die voordien moeiteloos als iconen van de bordeelcultuur functioneerden. Ik neem aan dat het in het voorjaar 2018 gewoon te laat was om de haute couture-jurken nog te verspijkeren tot de soort oma-jurk waarin Meryl Streep zich dit jaar vertoonde. Dit jaar was er ruim baan voor de nieuwe zedigheid. Een terug naar de 19e eeuw met zijn hysterische gekrijs (het wordt ieder jaar erger) en zelfs een actice die haar Oscar aan haar baby (!) opdroeg. Victoriaanser kan het niet. Wat ik zeer betreur. Ik houd niet van de bordeelcultuur, vooral ook omdat die overal uithangende borsten vaak zo lelijk zijn. (Mag ik dat soort kritische opmerkingen eigenlijk wel maken…)? ‘Ingepakt als postpakketten’, om met Hafiz Bouazza te spreken, vind ik ook niks, of nog erger. (Mag ik dat wel zeggen…)? Maar waar het me om gaat: hoe zou de joodse geschiedenis zich hebben voltrokken als Vasjti – en andere koninginnen – openlijk nudiste was geweest? Een bizarre vraag, ik geef het toe. Maar ik viel toevallig in een televisieprogramma met de titel ‘Ik durf het bijna niet te vragen’. Gemaakt door BNN/VARA. In het programma krijgen zeer verschillende mensen, maar wel uit eenzelfde groep, een stapeltje vragen die ze naar eigen inzichten beantwoorden. De eerste aflevering ging over alcoholisten. De tweede over naturisten en nudisten (ja, daartussen bestaat een verschil). De bejaarde Anneke en Bram gingen direct voor de camera’s uit de kleren. Voor je er erg in had, zag je hun naaktheid niet meer. Stel dat Vasjti daadwerkelijk poedelnaakt was verschenen aan het gezelschap waarmee haar echtgenoot Achasjwerosj zich aan het vermaken was. Echt poedelnaakt: niet met nog wat liflafjes aan gaas, tule of brokaat hier en daar, niet met een handjevol juwelen op spannende plaatsen, maar echt zonder vijgenblaadjes. Wat dan?! Iedereen zou op slag nuchter zijn geworden. Voor Haman zou er niets meer te manipuleren zijn geweest. Koning Achasjwerosj zou Koning Achenebbisj zijn geworden, of juist niet (‘Kijk, mijn vrouw, ook zonder haute couture de mooiste van het land!’).
Het kon natuurlijk niet: een naakte koningin. Naakt lopen is altijd de onontkoombare werkelijkheid van de armen geweest, en daarmee was ‘naakt’ een vernedering. Naakt lopen was de onontkoombare werkelijkheid van de primitieven en daarmee iets wat in de moderne tijd weer moest worden veroverd (door de nudisten en naturisten). Naakt moet je jezelf zijn, zeggen de nudisten en naturisten, naakt kun je je zelf zijn, zeggen zij. Daar staat tegenover dat beschaving ook inhoudt dat je rollen kunt spelen; serieus verschillende rollen kunt spelen. En daar heb je kleding voor nodig.
Met Poeriem mogen we de rollen spelen zoals kinderen ze spelen: met het plezier van de vermomming, van de verrassing, van het onverwachte, van de creativiteit. Een naakte Vasjti of Esther zie ik nog niet zo gauw opdoemen in de Uil. Maar ik ben erg benieuwd naar de uitdossingen waarmee jullie dit jaar wél acte de présence geven. 

sluit
Ontleren
In het Soefisme van Inayat Khan is er een begrip: ‘unlearning’. Mijn eigen Soefi-meester, Inayat Khans kleinzoon Fazl Inayat Khan, vroeg ons eens wat we onder ‘unlearning’ verstonden. Hoe doe je dat ‘unlearning’? Mijn antwoord was paradoxaal: zo veel mogelijk leren. Zoveel mogelijk technieken, onderwerpen, beroepen. De redenering was als volgt: ieder beroep brengt een specifieke visie met zich mee. En iedere techniek die je onder de knie krijgt ook. En elk onderwerp waarin je je verdiept, verlegt de grenzen van wat je dacht te weten. Door te leren en te leren en te leren bevrijd je je uit de vaste ideeën die je ooit hebt opgedaan, maak je je los van informatie die inmiddels achterhaald is, of veel uitgebreider is geworden.
... meer info

In Dewariem/Deuteronomium 25:19 staat de opdracht om de nakomelingen van Amalek te vernietigen. Maar rabbijn Samson Raphael Hirsch (1808-1888), de stichter van het orthodoxe Jodendom, interpreteerde deze mitswa heel anders. Het ging er niet om de Amalekieten daadwerkelijk om hals te brengen, maar „de herinnering aan Amalek” te vernietigen. De Sfat Emet (rabbi Jehoeda Arjeh Leib Alter, 1847 – 1905) en de Chofetz Chaïm (rabbi Israel Meir Hakohen Kagan, 1839 – 1933) hadden een interpretatie die in de zelfde lijn ligt: de spreekwoordelijke aartsvijand van het joodse volk kan worden gehaat (Sfat Emet) en we mogen nimmer vergeten wat Amalek heeft gedaan (Chofetz Chaïm), maar Amalek doden is er niet bij (we weten trouwens niet meer wie de nakomelingen van Amalek zijn).
Maar hoe doe je dat ‘de herinnering aan Amalek vernietigen’? Om een herinnering te vernietigen, zoals rabbijn Hirsch voorstelt, moet er een herinnering zijn. Om de opdracht te vervullen moet je je juist de oorlogsmisdaden van Amalek in herinnering brengen! Hirsch’s interpretatie blijkt een paradoxale opdracht. Het eveneens paradoxale antwoord is: leer ‘Amalek’ zo goed mogelijk kennen. Vervang de ‘herinnering’ (die hoe dan ook vaak niet onze eigen herinneringen zijn, maar de ‘herinnering’ van ons volk, overgebracht door de verhalen die de generaties elkaar vertellen), door eigen ervaringen met de vijand. Ervaringen met de echte vijand (degene die oorlog tegen ons/jou heeft gevoerd) of de kinderen van de vijand. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat dat helend werkt. (Waarbij ik natuurlijk moet zeggen dat ik nooit de confrontatie heb hoeven aangaan met echte nazi’s).
Een prachtig document dat mijn voorstel ondersteunt is de documentaire die Ann Shin maakte over Najah en Zahed. De een een Irakese soldaat, de ander een Iraanse soldaat. De een was 18 toen hij de oorlog in werd gestuurd, de ander liep van huis weg om op 13,5 jarige leeftijd te gaan vechten. Lang na de slag bij Khorramshahr, een van de bloedigste in de Iraaks-Iraanse oorlog (1,5 miljoen doden!) komen zij beiden aan de andere kant van de wereld terecht. Opnieuw worden zij met elkaar geconfronteerd. Hoe dat afloopt, vertel ik niet. De documentaire is maar kort, 17 minuten, en je moet My Enemy, My Brother echt zelf zien. Al was het maar omdat de Iraki’s en de Iraniërs ook onze vijanden zijn. Vijanden die Israël maar al te graag willen vernietigen.
Bekijk de documentaire in de geest van ‘unlearning’ en van rabbijn Hirsch’ interpretatie van Dewariem 25:19. Al was het maar omdat ook wij steeds opnieuw moeten proberen om niet te vervallen tot het ontmenselijken van onze vijanden. Zonder dat we de ogen sluiten voor het gevaar dat zij ook vertegenwoordigen.

sluit
Panpsychism
Sommigen zegt de naam Rupert Sheldrake niets. Voor anderen is hij een wetenschapper die de weg is kwijtgeraakt. Mijn Soefi-meester Fazal Inayat Khan vond in hem een verwante denker. Fazal was dol op wetenschap, wist alles van computers en andere technologieën, en bracht mij op de hoogte van fenomenen als fractals (nooit eindigende patronen die gelijk zijn op elke schaalgrootte en die voorkomen in de natuur; bekijk de plaatjes op internet. Zó prachtig!).
... meer info

Sheldrake is bioloog en biochemicus, studeerde filosofie en natuurkunde en werd wereldberoemd met zijn ‘morfogenetische veld’ – een theorie over velden die doen denken aan magnetische velden, maar die de onderliggende structuur zouden zijn voor kennisoverdracht. Sheldrake is, net als Fazal en net als ik, mateloos geïnteresseerd in bewustzijn. Wat is bewustzijn? Waar ‘zit’ bewustzijn? Wat is de relatie tussen bewustzijn en de fysieke werkelijkheid? Komt bewustzijn voort uit de fysieke wereld (zoals Dick Swaab - ‘Wij zijn ons brein’ - , Daniël Dennett, en vele anderen beweren)? Of zijn materie en bewustzijn wezenlijk verschillend van elkaar, en kan materie geen bewustzijn voortbrengen? Of, derde mogelijkheid, zijn bewustzijn en fysieke wereld twee manifestaties van materie; materie die feitelijk geen ding is, maar bestaat uit golven, dat wil zeggen een proces in de tijd? (Sheldrake).

Godsdiensten, ook het Jodendom, zijn er altijd van uit gegaan dat het bewustzijn ook zonder materie bestaat. Immers, na de dood van het lichaam gaan ‘wij’ naar de ‘olam haba’, de komende wereld/het hiernamaals. We gaan niet naar de olam haba met ons lichaam, maar met… ja, met wat? Mijn antwoord is: met ons bewustzijn. Niet met onze ziel? Nee, niet met onze ziel. De ziel, de nesjama (en de nefesj, de roeach, de chaja – alle andere niveaus van ‘de ziel’ die volgens de kabbala bestaan ) is het goddelijke in ons: het ein sof, het oneindige, het onbegrensde, het eeuwige, datgene dat geen tijd/ruimte kent. Die nesjama is nooit afgesneden van God, zoals een rivier niet is afgesneden van de zee. De nesjama vloeit terug in God, na onze dood. De nesjama is niet persoonlijk. Integendeel, het is het niet-persoonlijke, het totaal-andere in ons.
Het bewustzijn is wél persoonlijk. Onze herinneringen zijn persoonlijk. Onze inzichten zijn persoonlijk. Onze kennis is persoonlijk. Onze ervaringen zijn persoonlijk. Allemaal onderdelen van het bewustzijn. En dat is waar we, volgens mij, mee naar de olam haba gaan. Dan zal ons bewustzijn worden ‘aangesloten’, worden ‘uitgebreid’ tot het bewustzijn dat zo groot is als het universum én daaraan voorbij.
Voor het zo ver is, kunnen we ons bezighouden met vragen als: ‘Waar zijn onze herinneringen, inzichten, kennis, ervaringen gelokaliseerd in ons lichaam?’ De hersenwetenschappers hebben er geen antwoord op. ‘Zijn die wel gelokaliseerd in het lichaam?’ Ook daar weten ze het antwoord niet op. Zoals ze ook geen antwoord hebben op de vraag wat bewustzijn überhaupt is.
Door naar een Ted-talk van Sheldrake te luisteren, en naar een lezing van hem (beide op YouTube) leerde ik dat er nu materialistische denkers zijn (denkers die ervan uit gaan dat er alleen materie bestaat en niets anders), die noodzakelijkerwijs tot de stelling zijn gekomen dat zelfs de kleinste eenheid van materie een bewustzijn heeft. Tot en met elektronen toe. De technisch-filosofische term daarvoor is panpsychism. Dus: stenen, sterren, de zon, de maan, water, enz. – alles is bewust. Precies zoals mystici altijd hebben gezegd. Zeker ook de joodse mystici. En zoals Spinoza het zag. Het verschil tussen deze materialistische denkers (filosofen, natuurkundigen, scheikundigen, etc.) en de mystici is, dat het bewuste-zijn van alles in het universum voor de mystici een ervaring is, terwijl de materialistische denkers via hun verstand tot dat inzicht komen.
Ik vind het spannend om naar Sheldrake te luisteren, die net als ik en Fazal, hartstochtelijk van wetenschap houdt en die toch (of juist daarom!) de een na de andere veronderstelling van het moderne geloof dat de wetenschap de waarheid in pacht heeft en verklaringen voor de meest fundamentele problemen heeft, onderuit haalt. Een Sheldrake die mij ook kennis heeft doen maken met Thomas Nagel en Galen Strawson, filosofen van wie ik nog nooit had gehoord. En die mijn belangstelling voor wat de joodse mystici zeggen over het bewustzijn weer eens heeft aangezwengeld.
„Het hele universum prijst Gods Naam”. Dat inzicht uit de psalmen krijgt een hele andere betekenis. Of beter, Sheldrake en de zijnen laten zien wat dat zou kunnen betekenen.

sluit
Een arbang kanfous onder het habijt
Een Chanoekaconceert op 5 december. In de grote zaal van het Amsterdamse Concertgebouw. Die datum is geen toeval: Sinterklaas of Pakjesavond. Betekent het dat Sinterklaas in joodse kring niet gevierd gaat worden? Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk gaat dat gewoon door, maar op een andere dag. Of het wordt samen met Chanoeka gevierd en tot Chanoeklaas gemaakt. Bart Wallet, docent aan de Universiteit van Amsterdam, maakte me opmerkzaam op twee teksten waarin je kunt lezen hoe de vooroorlogse joodse gemeenschap omging met Sinterklaas. Van de naoorlogse tijd weet ik het zelf.
... meer info

Bij mij thuis werd Sinterklaas groots gevierd. Het was een familietraditie van de diepgaand seculiere Benima’s. Mijn moeder had moeite met het kruis op de mijter van de Spaans-Griekse bisschop, wat opmerkelijk was, want verder was ze buitengewoon ruimdenkend. In die naoorlogse tijd werd het kruis niet alleen voor haar af en toe vervangen door een mageen David. Trouwens, het was een fluitje van een cent geweest om mijn moeder gerust te stellen: Sinterklaas is gekleed zoals de hogepriesters in de Tempel van Jeruzalem. Hij is uitgedost zoals Aharon – wat maak je je druk? Noem hem Sint Aron! Misschien is het een idee om in het huidige gepolariseerde debat voor de kledij van Zwarte Piet terug te grijpen op de kleding van de Levieten; het is maar een suggestie. En maak dan gelijk van Sinterklaas een zwarte man, want dat schijnt de toenmalige heilige, die daadwerkelijk heeft bestaan, te zijn geweest.
Terug naar het feest en de verhalen erover van voor de oorlog. Clara Asscher-Pinkhof schreef het kinderboek Rozijntje. Roza (die door haar overleden moeder liefkozend Rozijntje werd genoemd) heeft een broertje Jupie. Zodra Jupie naar de basisschool gaat, wordt hij gewaar dat er zo iemand is als Sinterklaas; iemand die op een paard op de daken rijdt en samen met Zwarte Piet cadeautjes door de schoorsteen gooit. Behalve bij hem. Sinterklaas komt kennelijk niet bij joodse jongetjes. Uiteindelijk vindt er een Nederlandse uitvinding plaats: het Channeke-mannetje. Die neemt de functie van de Sint over. Het schijnt dat rabbijn Vorst het idee heeft opgepakt en in datzelfde Amstelveen waar ik mijn jeugd doorbracht, verhalen over het Channeke-mannetje heeft verzonnen. Nooit geweten. Echt prachtig is het verhaal Klaassie in het boek Kiekjes van rabbijn Meijer de Hond. Wat kon die man schrijven. Ongelooflijk. In Klaassie wordt Sinterklaas gespeeld door de joodse straatventer Anschel. Wat allerlei vragen oproept, bijvoorbeeld, kan deze zijn arbang kanfous aanhouden onder zijn Sinterklaaspak (arba kanfot/arbang kanfous: het kleine talliet dat vrome joden onder hun kleren dragen)? Tja… Lees het antwoord. Beide boeken, zowel Rozijntje als Kiekjes, zijn te vinden in de digitale bibliotheek van Crescas.
De verhalen van Asscher-Pinkhof en rabbijn De Hond illustreren iets wat te vaak wordt vergeten: joodse identiteit is nooit een Reinkultur geweest (het Duitse begrip geeft de beste nuances in dit geval). Hoe je joods was, en bent, wordt altijd diepgaand beïnvloed door de dominante cultuur. (Ik durf te zeggen: zelfs in Israël). Waren de vooroorlogse (opper)rabbijnen die na afloop van de Sjabbat naar datzelfde Concertgebouw gingen om naar de Mattheus Passion te luisteren, minder joods dan de anderen die niet gingen luisteren? Natuurlijk niet. Waren de Duitse Joden die naar Nederland vluchtten en het voor geen goud zonder kerstboom stelden, minder joods dan de Nederlandse Joden die never nooit een kerstboom zouden neerzetten in hun huis? Natuurlijk niet; ze waren joods op hun manier. Net zoals hun nakomelingen -van wie er nog steeds velen een kerstboom hebben- joods zijn, op hun manier. Of zoals Engelse Joden, die ik hetzelfde heb zien doen. Kerstbomen met Davidssterren om in de boom te hangen -  dat dan weer wel. Sinterklaas, een kerstboom, appelflappen en vuurwerk tijdens Oud en Nieuw – het hoort bij het Nederlandse Jodendom. En ondertussen vier je Chanoeka. Vroeger met Channeke-gelt, tegenwoordig mét cadeautjes. Chanoeka - het eigen feest dat het wonder van de continuïteit viert, met het licht dat zijn stralen onbegrensd het universum in stuurt. Hoe prachtig is het niet, om chanoekiot in alle maten en soorten te zien en te beseffen dat het licht er voor iedereen is. Geniet: van de muziek, van de cadeautjes, van de spelletjes – en van het licht. En ga de winter in met nieuw elan. Chanoeka Sameach.

sluit
Een sterke kehilla
Wat een prachtig moment was het: Ezra en Itai kwamen voor de bima staan om het Sjema te zeggen. Ze gaven leiding aan de sjoelgangers. Door die sjoelgangers werden ze wel een beetje overstemd, al probeerden de volwassenen het Sjema iets zachter te zeggen dan normaal, om de kinderen de kans te geven. De kabbalat Sjabbat op 26 oktober kreeg door het zacht uitgesproken Sjema van de kids iets heel intiems en een enorme focus. Dít was het moment, iets anders viel er niet te doen. Op 25 januari zal er een kinderdienst zijn; dan gaan we proberen nog veel meer kinderen een rol te laten te vervullen.
Deze dienst op de laatste vrijdag van de maand viel in een traditie van Beit HaChidush: de participatie-dienst, een dienst waarin zo veel mogelijk leden en vrienden hun inbreng hebben. Het was de tweede dit jaar, en het smaakt naar meer.
... meer info

Een traditie? Ja, in vroeger jaren werden de diensten veel vaker door meerdere mensen vorm gegeven. Het is een voordeel om een rabbijn te hebben, maar het heeft ook een nadeel: voor je het weet, laat je als kehilla te veel over aan de rabbijn. Die (spreekt zij voor zichzelf) vindt dat geen probleem, maar hoe meer expertise er is in een kehilla des te beter. Talloze vooroorlogse gemeenten in Nederland konden zich echt geen rabbijn veroorloven, die deden alles zelf. Een keer per jaar kwam de opperrabbijn langs om een kijkje te nemen. Dan was iedereen in de kille doodzenuwachtig en haalde opgelucht adem als hij weer vertrokken was. Talloze naoorlogse gemeenten hadden ook geen rabbijn, of liever, ze hadden/hebben een rabbijn op afstand. Een die een paar keer per jaar langskomt, of, zoals ik, die een keer per zes weken een dienst leidt (in Noord-Nederland).
De bar mitswaviering in sjoel was vroeger, denk ik - maar ik heb er nooit iemand een lezing over horen geven of er ook maar een artikel over gelezen – een manier om jongens op te leiden tot leiders van de dienst. Al vóórdat ze bar mitswa werden, kregen ze taken in de dienst te vervullen. Tijdens hun bar mitswaviering moesten ze dan de hele dienst leiden. En dan wist iedereen dat ze dat in het vervolg ook met de andere diensten konden.
Zo zal het bij ons nooit gaan, maar het is nu al fantastisch dat er zo veel mensen zijn die iets voor hun rekening nemen: een gedicht, een lied, een overweging, een stukje tekst uit de traditie, een derasja – hoe meer participatie, hoe steviger BHC wordt. En als dat met onze kinderen ook lukt, dat is het helemaal top.

sluit
Doodgewone feestdag
Twee maanden zonder joodse feestdagen. Rosj Hasjana, Jom Kippoer, Soekot en Simchat Tora zijn achter de rug, pas begin december is het Chanoeka. Dus, twee maanden zonder joodse feestdagen.
Maar wacht even, dat klopt niet. Elke week hebben we een feestdag. Immers Grote Verzoendag wordt een ‘sjabbat sjabbaton’ genoemd in Tora: een ‘sjabbat der sjabbatten’. Om te begrijpen wat Jom Kippoer is, is er een verwijzing naar de Sjabbat – zo is dat onmiddellijk duidelijk.
... meer info

Maar wacht even, is het meteen duidelijk? Voor velen is de Sjabbat geassocieerd met ‘je mag niks’. Niet met ‘je hoeft niets’: je bent vrijgesteld van de rat race waar je onherroepelijk in terecht komt als je niet uitkijkt. Het is zo verschrikkelijk moeilijk om je te onttrekken aan alles wat aandacht vraagt. Vroeger was dat alleen werk – de armoede was groot, de dieren moesten worden verzorgd, de baas onverbiddelijk – dat nooit stopte. Nu (ik zeg het ten overvloede) zijn er de talloze dingen in de vrije tijd die je verleiden om toch iets te doen: sport, shoppen, sociale media. Maar ook entertainment, reizen, klussen als hobby, en zo voort. Je mag niets, je hoeft niets – waar Sjabbat in diepste wezen over gaat is… je diepste wezen. Sjabbat geeft je de mogelijkheid om ‘te zijn’. En dat dan alleen of met anderen die je dierbaar zijn.

Hoe belangrijk dat is voor de voeding van lichaam en ziel werd me weer eens duidelijk door een documentaire over de modeontwerper Alexander McQueen. Op zijn veertigste maakte de buitensporig creatieve Lee (zijn eigenlijke roepnaam) een einde aan zijn leven. Hij werd geleefd door de mode-industrie. Met soms wel zestien modeshows per jaar. Hij was verantwoordelijk voor tientallen medewerkers en gaf dat als reden om niet te kunnen stoppen. De enige mogelijkheid om te stoppen was de zelfgekozen dood. Als hij Sjabbat had gehouden (hij was niet joods) was hij niet opgebrand, niet opgevreten door schuldgevoel en eenzaamheid, niet bezweken aan de verwachtingen die zijn omgeving, zijn werkgevers, de mode-journalisten en de rest van de wereld van hem hadden.

25 Uur per week op een stoel gaan zitten, een wandelingetje maken, een paar uur slapen, een paar uur naar sjoel, eten met vrienden en familie, een boek lezen… wij hebben het nodig. De aarde heeft dat van ons nodig. De samenleving heeft het nodig. Maar we gunnen het onszelf, de aarde en de samenleving niet. We gunnen het onszelf niet om ons diepste zelf te voeden, en tegelijkertijd ons lichaam te laten herstellen en ons sociale netwerk op te laden. We gunnen het onszelf niet. Of toch wel, dit jaar?! Dit nieuwe jaar dat we zo hoopvol zijn begonnen. Gunnen we onszelf een feestdag iedere week? Een doodgewone gewone feestdag?

sluit
Een nieuwe start
Alsof ik met een enorme stapel boeken en spullen van de zolder, over een smalle trap, een paar verdiepingen naar beneden, naar de begane grond moet. Zo voel ik me over september. Haal ik de eindstreep wel, met al die joodse feestdagen? En Rosj Hasjana, én Jom Kippoer, én Soekot, én Simchat Tora – allemaal in één maand. Het is niet meer dan in andere jaren, maar doordat het zich allemaal in september afspeelt, ‘voelt’ het overweldigender.
... meer info

Alle concepten en gevoelens komen voorbij: inkeer, opluchting, nederigheid, verbinding, schuld, onschuld, afhankelijkheid, overgave, weerloosheid, beschutting, onzekerheid, berusting, vreugde, opgetild worden, herstel, definitief breken, ontroering, verveling, vermoeidheid, verwarring, levendigheid, transformatie, stagnatie, begrip, verwarring, helderheid. Rituelen roepen gevoelens en gedachten op; ze hebben ook de functie om die vorm te geven en in goede banen te leiden. Het is één ding om je schuldig te voelen, maar er moet ook een plek zijn waar je je geaccepteerd weet - ondanks je fouten – louter en alleen omdat je door de Eeuwige op de wereld bent gezet. Het is prima om je bewust te zijn van de wankelheid van het bestaan, maar het is ook wat waard om te beseffen dat het leven misschien ook wel geleefd kan worden in een optrekje van stokken en doek. Het is prima om autonoom te zijn en veel alleen te doen, maar bidden met een gemeenschap voegt wel degelijk iets toe. Door de eeuwen heen zijn Joden in ieder geval op Rosj Hasjana en Jom Kippoer naar sjoel gekomen. Niet in de laatste plaats om te zien bij wie ze horen. Al die mensen die je in de loop van het jaar misschien een beetje vergeten bent. ‘Lang niet gezien. Je ziet er goed uit.’ ‘Hoe is het met je? Wat naar om te horen. Kan ik iets voor je doen?’ Je kunt wel weten dat je tot het joodse volk hoort (of je partner en/of je kinderen), maar daar horen ook gezichten bij, concrete mensen. Mensen die allemaal, net als jij, met al die concepten en gevoelens te maken hebben, erover nadenken, ze een plaats proberen te geven. Allemaal mensen die meer inzichten willen en vooral ook episodes willen afsluiten en een nieuwe start willen maken. Bij elkaar zitten, met elkaar zingen, samen stil zijn, samen kijken, elkaar begroeten en even aanraken. Het is allemaal zo belangrijk voor een mens. Iedereen is alleen… maar toch niet. Niet altijd. De maand september, de maanden elloel en tisjrie bieden de mogelijkheid om alleen te zijn én niet alleen te zijn. Kom naar sjoel en weet je ingebed. L’sjana towa!

sluit
Evelien Gans
Slechts weinigen van de leden en vrienden van Beth Ha'Chidush zullen Evelien Gans persoonlijk gekend hebben. Een enkeling heeft misschien wel eens een cursus van haar gevolgd. Of heeft (een van) haar boeken gelezen. Boeken over de joodse sociaal-democraten en socialistische zionisten, over Jaap en Ischa Meijer, over antisemitisme, over Gojse nijd en Joods narcisme. Toch voel ik de behoefte het op deze plaats over haar te hebben. Wat zij namelijk met flink wat van onze leden en vrienden deelde, was kind te zijn van gemengd gehuwde ouders, moeder niet-joods, vader joods. Ik waag te betwijfelen of zij door Joden in Nederland als niet-joods werd gezien, immers, als er iemand Joods was, dan toch zij. Maar voor haarzelf was het een probleem ‘om nergens bij te horen’. Gioer zat er voor haar niet in, omdat ze echt niet religieus was, of misschien zelfs atheïstisch zoals haar vader.
... meer info

En, tot nog toe is er in Nederland alleen een religieus traject (hoe zeer we ook ons best doen om het gioer-traject van BHC te schoeien op een meer culturele leest; wat trouwens heel erg moeilijk blijkt te zijn, maar dat terzijde).
Ze hoorde er beslist wél bij, getuige de vijfhonderd mensen – joods en niet-joods - die donderdag 26 juli naar De Duif in Amsterdam waren gekomen om afscheid van haar te nemen; daar werd vooral over haar gesproken als wetenschapper. Ze hoorde er beslist wél bij, getuige de honderdvijftig de dag erna op de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Maar ‘er niet bij horen’ is voor velen zo’n oud, diepgeworteld gevoel, zo’n diepgevoelde ervaring van verwonding, dat soms niets of niemand het kan wegnemen.
Wie iets wil weten over Nederlands Jodendom in de laatste honderd jaar, kan niet om Eveliens werk heen.
Bij dat werk wist Evelien juist het ‘er niet bijhoren’ tot een voordeel om te buigen: ze schreef wat zij vond dat geschreven moest worden, ongeacht of ze daar zelf kleerscheuren aan zou overhouden, haar toegebracht door de verschillende in-crowds. Als je ‘erbij hoort’, heb je belangen te verdedigen, ligt de neiging tot het produceren van verontschuldigingsteksten op de loer, doe je af en toe water in de wijn uit angst verstoten of buitengesloten te worden. Haar enige belang was waarheidsvinding. Daartoe zette ze haar buitenstaanderschap in.
‘Kleerscheuren’- de term komt ongetwijfeld uit het domein van het fysieke gevecht. Maar ‘het scheuren van kleren’, de keri’a, hoort ook bij de dood, in het Jodendom. Het is het teken van rouw in Tenach. Onze voorouders zaten niet alleen ‘in zak en as’, in hun wanhoop scheurden ze ook hun kleren. (Terwijl ze waarschijnlijk alleen de kleren hadden die ze droegen; ze hadden geen garderobe waarin nog wel een oud bloesje, jurkje, jasje of pak te vinden was, waarin een keri gemaakt kon worden zonder dat het ‘zonde’ was). Evelien vocht. En werd daarbij aan stukken gescheurd door haar tegenstanders, zoals zij ook haar tegenstanders aan stukken scheurde. Dat alles verbaal. Ze vocht ook met zichzelf. Het lijkt erop dat ze die strijd heeft verloren. Maar wie kan dat – uiteindelijk – over een ander zeggen?!
Lees haar boeken. Vooral, wat mij betreft, het al genoemde Gojse nijd en Joods narcisme en leer er in ieder geval van wat eerlijkheid en onverschrokkenheid vermag. Twee behulpzame persoonlijkheidskenmerken die je kunt ontwikkelen en die je kunt inzetten bij het zelfonderzoek waartoe Rosj Hasjana en Jom Kippoer ons aanzetten.

sluit
Kraai-graai gedrag en de Talmoed
Boekhandels zijn voor mij wat casino’s zijn voor gokverslaafden. Bij Hugendubel dus toch naar binnen. Het assortiment Jodendom is een reflectie van de gemarginaliseerde positie die onze godsdienst/beschaving inmiddels heeft in Europa. Van de vijf boeken koop ik er twee. “Basiswissen Judentum” van de collegae Andreas Nachama en Walter Homolka en wetenschapper Hartmut Bomhoff. Niets nieuws, maar ik wil het rustig kunnen doorbladeren om te zien waar zij de accenten leggen.
... meer info

Merkwaardig, to say the least, is “Der Talmud”. Uitgegeven door Anaconda, een uitgeverij met een wel zeer onjoodse naam. Voor de spotprijs van €3,95 publiceren ze “Kleine Klassieken”, van Lewis Caroll tot Freud, van Kafka tot Nietzsche, tientallen titels voor minder dan een Kaffee mit Kuchen. “Der Talmud” heeft ook een spotprijs: €7,95. Het is een vertaling door Jakob Fromer van stukken uit de Babylonische Talmoed. Wie hij was kan niet simpel via internet worden achterhaald. Wel dat hij in Berlijn Charlottenburg woonde. Oorspronkelijk werd zijn vertaling in 1924 uitgegeven door de Brandussche Verlagsbuchhandlung, in de Bambergerstrasse, waarschijnlijk op loopafstand van zijn woning. Het was een uitgeverij en een boekhandel tegelijkertijd, beiden gedreven door Martin Brandus, die in 1905 in Berlijn kwam wonen. Wat is het lot geweest van Fromer en Brandus? Waren zij vrienden, of hadden zij slechts een zakelijke relatie, heette de een ‘Vrome’, maar was het niet, of paste die naam precies, was het een kleine boekhandel of een flinke, is hij blijven bestaan?
De Talmoed heeft pagina’s die worden aangeduid als ‘Blatt’, folio-bladen. Fromer heeft er 114 van vertaald. Soms geeft hij aan dat een stukje ‘woordelijk vertaald’ is, implicerend dat andere stukken een weergave in eigen woorden zijn. Het opmerkelijke is, dat het boek heel leesbaar is en toegankelijk. Dat is met andere Talmoedvertalingen wel eens anders. De Hugendubel-vestiging in de wijk Steglitz ligt in een straat met 500 winkels, op loopafstand van mijn Berlijnse woning.
Wat heeft de inkoper bezield om juist dit boek in te slaan? Had ik het op de plank moeten laten staan voor een geïnteresseerde koper, die eigenlijk in de winkelstraat was om kaas, een nieuwe telefoon, schoenen, een zitbank, kleren, ijs of een fototoestel te kopen? Heb ik iemand met mijn kraai-graai-gedrag voedsel voor zijn/haar ziel onthouden? Welke engel gaat mij hier ooit op aanspreken: „Benima, je had al meer dan genoeg boeken, “Der Talmud” hadden wij daar neergezet voor …”
Gelukkig kunnen wij de zeer langdurige effecten van ons gedrag niet overzien, anders zouden we geen stap meer zetten. En zou ik geen boekhandel meer binnen gaan.

sluit
Wat zit ‘er in’?
Daniël Boyarin is een van mijn favoriete geleerden. Terwijl ik af en toe bij literaire grootheden blij ben dat ze maar een beperkt oeuvre hebben (dan staart hun ongelezen werk me niet steeds schaamteloos en beschuldigend aan: ‘Nog niet gelezen, nog steeds niet gelezen, wanneer ga je mij nou lezen’), ben ik bij sommige wetenschappers helemaal gelukkig als er meer boeken van hen te verorberen zijn.
... meer info

Boyarin is een Talmoedgeleerde die moderne inzichten op de Talmoed en andere rabbijnse teksten loslaat. In zijn Unheroic Conduct, The Rise of Heterosexuality and the Invention of the Jewish Man was dat de psychoanalyse. Met dat boek wist hij mij ervan te overtuigen dat het ideaal van de macho-man (seksueel dominant en agressief) niet universeel is en dat de rabbijnen een heel ander ideaal van mannelijkheid ontwikkelden: zachtmoedig, studieus, monogaam. Wie in de vroege christelijke geschriften als joodse geschriften geïnteresseerd is, leze The Jewish Gospels. Maar er is zo veel meer: Borderlines, the Partition of Judaeo-Christianity (vier eeuwen daadwerkelijk joods-christelijke beschaving en hoe daar een einde aan kwam) of A Radical Jew, Paul and the Politics of Identity.
Boyarin was een paar dagen in Groningen om te studeren met Nederlandse specialisten en studenten. Daar werd door een collega hoogleraar Carnal Israel: Reading Sex in Talmudic Culture geroemd als de in haar ogen meest beslissende studie.
Boyarin oogt als het joodse ideaaltype van een man, zoals hij die heeft beschreven: frèle bijna, maar niet omblaasbaar, de dikke brillenglazen van het studiehoofd, vlasbaardje. En al 51 jaar getrouwd met dezelfde vrouw. De tweedaagse workshop waarvoor hij naar Nederland was gekomen, had emoties in de rabbijnse teksten tot thema. De Amerikaanse hoogleraar (University of Berkeley) bleek geïnteresseerd in de ideeën van de Braziliaanse antropoloog Eduardo Viveiros de Castro. Die waarschuwt ervoor dat we andere culturen misschien wel eens niet zouden kunnen begrijpen. Leden van andere culturen zouden wel eens fundamenteel anders naar de wereld kunnen kijken en zelfs emoties hebben die specifiek voor hen zijn. Emoties die niet universeel zijn.
Wat te denken bijvoorbeeld van rabbi Rachoemi over wie wordt verteld in de Babylonische Talmoed (bT Ketoebot 62B). Hij studeerde bij zijn leraar Rava, die ver weg woonde en kwam alleen op erev Jom Kippoer thuis. Maar één keer verleidde een passage in de Talmoed hem zo zeer, dat hij vergat naar huis te gaan. Zijn eenzame echtgenote was zeer verdrietig. Bij de eerste traan die zij liet, stortte het dak van het beth midrasj naar beneden en doodde rabbi Rachoemi. Wat voor emotie was daar in het spel, vroeg Boyarin zich af. Liefde? Liefde voor de Talmoed?
In een prachtige voordracht wist hij zijn gehoor ervan te overtuigen de emotie die tot het leren van Talmoed leidde bij de Talmoedgeleerden en de emotie die dat studeren bij hen opriep, een emotie is die wij helemaal niet meer kennen. En we kunnen er waarschijnlijk ook niet meer achter komen wat die emotie was. We zijn dus gewaarschuwd om voorzichtig te zijn om de oude teksten al te gemakkelijk te interpreteren vanuit ons eigen denkkader en vanuit ons eigen emotionele palet.
Wat geldt voor de studie van Talmoed, geldt natuurlijk ook voor de studie van Tanach. De Talmoedgeleerde Ben Bag Bag had als spreuk over de Wijsheid: ‘Wentel je er in, wentel je er in, want alles is er in’. (Spreuken der Vaderen V:24). Dat is beslist waar. Maar, met de waarschuwing van Daniël Boyarin in het hoofd: wat is het dat je er in vindt?

sluit
Bruid en koningin
Vlak voor het zingen van Lecha Dodi, tijdens de vrijdagavonddienst op Koningsdag, boog Bob Newmark zich naar mij toe. „Wat is eigenlijk het verschil tussen ‘bruid’ en ‘koningin’?” We noemen de Sjabbat immers ‘bruid’ en we noemen de Sjabbat ‘koningin’. Dus inderdaad, hoezo twee begrippen? De term ‘bruid’, kalla, zit in het refrein: „Lecha dodi, likrat kalla (…), Ga, mijn geliefde, de bruid tegemoet (…).” Plus, in het laatste couplet vragen we: „Boï kalla, boï kalla, Kom toch, o bruid, kom toch, o bruid,” terwijl de deur is geopend om haar binnen te laten. Bij die laatste zin buigen we. Vreemd, eigenlijk, want bij de binnenkomst van een bruid buigt men niet. Dat buigen heeft te maken met dat andere beeld van de Sjabbat: koningin. We verwelkomen Koningin Sjabbat.
... meer info

Doorgaans is het joodse volk de bruid: de bruid van de Eeuwige. In Jesjaja 62:5 heet het: „Zoals een jongeman met een maagd leeft, zo zullen jouw kinderen in jouw leven, en zoals een bruidegom zich verheugt over zijn bruid, zo zal jouw God zich verheugen over jou.” Hoewel de Eeuwige natuurlijk absoluut geen gender heeft, gebruikt Tanach bijna altijd de mannelijke vorm wanneer de Eeuwige spreekt (wajomer: (hij) sprak). Bovendien worden er talloze mannelijke benamingen gebruikt: koning, heerser, strijder, verlosser, genezer, bevrijder, enzovoort. En dus ook: echtgenoot. Het Verbond dat op Sinaï werd gesloten tussen de Eeuwige en het joodse volk is als een huwelijk. De band wordt gesmeed door de liefde. Maar net als in een huwelijk zijn er ook verplichtingen van de een ten opzichte van de ander. Als het volk zich niet aan de ‘huwelijkse’ plicht houdt, wordt er gesproken in termen van overspel. De profeet Hosjea zegt het in hoofdstuk 9:1 zo: „Wees maar niet zo vrolijk, Israël, houd ermee op zo te jubelen als de andere volkeren: in overspel heb je je God verlaten; je was altijd uit op hoerenloon, overal waar graan werd gedorst.” Maar pas op, het joodse volk draagt de naam van Jisraël, de naam die Ja’akov krijgt na de nachtelijke worsteling met een engel en/of zijn broer en/of zichzelf. Daarom staat er twee hoofdstukken verder in hetzelfde boek Hosjea: „Toen Jisraël nog jong was kreeg ik hem (!) lief, uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.”
Terug naar Lecha dodi. Daarin zijn wij, de Bné Jisraël, de nakomelingen van Ja’akov de bruidegom, en is God-in-de-gedaante-van-de-Sjabbat de bruid. De Sjabbat is een heel opmerkelijk en ongewoon iets. In de stroom van de tijd wordt een ‘plek’ gecreëerd voor het tijdloze, een ‘plek’ waarin de tijd eigenlijk ‘ophoudt’. De Eeuwige draagt een vier-letterige naam-die-geen-naam is en die uitdrukt dat er in het goddelijke domein geen tijd bestaat: alles is/was/zal zijn op ‘hetzelfde moment’ (ik gebruik veel aanhalingstekens om de beperkingen van de taal aan te geven). De Sjabbat is gewijd aan dit tijdloze domein, deze tijdloze toestand. Niet zo vreemd dus dat het opgaan van twee geliefden in elkaar, waarbij zij het tijdloze ervaren, gebruikt wordt om de band tussen God en Jisraël te beschrijven. In conservatieve man-vrouw-taal.
In de Middeleeuwen ontstond ook het beeld van de Sjechina, de Aanwezigheid van God. Een eigenstandige manifestatie van het goddelijke. Hoewel het Hebreeuwse woord oorspronkelijk geen vrouwelijke connotatie had, kreeg het die wel door de kabbalisten. Misschien werden de kabbalisten hierin beïnvloed door de Maria-cultus die ongeveer tegelijktijdig ontstond. Misschien ook reageerden zowel christenen als joden op dezelfde maatschappelijk-culturele omstandigheden en zochten naar het ‘vrouwelijke’ aspect van God. Als God koning is, dan is de Sjechiena koningin. In de Zohar, het canonieke boek van de kabbala, vindt met ook daadwerkelijk teksten waarin sprake is van de goddelijke koningin; de bruid van de Eeuwige. Zij, de Sjechiena, is met het joodse volk in ballingschap gegaan, sinds de verwoesting van de Tempel. Aangezien de Sjabbat het hoogtepunt van het joodse bestaan is, krijgt de Sjabbat iets koninklijks, of beter koninginnelijks. Het laatste couplet van Lecha dodi begint dan ook met „Boï wesjalom, kom in vrede, ateret ba’ala, kroon van haar echtgenoot.” In dat ‘ateret ba’ala zijn bruid en koningin samengevloeid.
Overigens, Chabad geeft een nieuwe vertaling van het refrein van Lecha dodi: „Come out my beloved, the bride to meet; The inner light of Shabbat, let us greet.” De Eeuwige wordt in alle mogelijke hoedanigheden begroet, met een buiging.

sluit
Licht en antwoord
Ik heb een broertje dood aan alle opgelegde morele ontwikkeling, en ik heb ook een broertje dood aan een Huil-geschiedenis van het Jodendom. En laten die nou allebei ruim baan krijgen tijdens de Omertijd die net is begonnen.
... meer info

Wat is de Omertijd? Tussen de Uittocht uit Egypte (Pesach) en het Ontvangen van de Tora op Sinaï (Sjawoe’ot) moeten zeven weken worden geteld. Dat schrijft de Tora voor. Op de vijftigste dag is het dan Sjawoe’ot. Wanneer je met dat tellen moet beginnen is – dat viel te verwachten –natuurlijk onderwerp van heftige discussie geweest. Tussen de rabbijnen en de Karaïeten, en tussen de rabbijnen onderling. In onze traditie beginnen we met tellen op de tweede dag Pesach. Over de redenen waarom is natuurlijk ook flink gesteggeld. De voor mij meest invoelbare reden is dat er een verbinding wordt gemaakt tussen Uittocht en Openbaring. De Uittocht is nodig om ons te bevrijden van de onderdrukking door de farao en zijn regime. De Openbaring geeft ons een ander soort vrijheid: de vrijheid om ons leven te laten leiden door de Eeuwige. De boodschap van de verbinding is dat vrijheid-van-onderdrukking alleen zin heeft als we hem gebruiken voor vrijheid-om-als-Mensch-te-leven.
Waar komt nou die opgelegde morele ontwikkeling om de hoek kijken? De kabbalisten zien de zeven weken van de Omer-telling als een periode waarin men zich zodanig ontwikkelt, dat men waardig is de Tora te ontvangen. Volgens het kabbalistische denken zijn er tien krachten/factoren/gemanifesteerde aspecten van God werkzaam in de schepping. Zeven daarvan staan in het middelpunt van de belangstelling tijdens de Omer: chesed (liefde), gewoera (macht; ook wel din: gerechtigheid genoemd), tif’eret (schoonheid), netsach (overwinning), hod (erkenning), jesod (fundatie), malchoet (koningschap). Elke week wijden de kabbalisten aan een van deze zogeheten sefirot (meervoud van sefira). En elke dag in een bepaalde week wordt dan gefocussed op de sefira van de week plus één van de zeven (Dus in week 1: chesed en bijvoorbeeld in week 1 op dag 3: chesed en tif’eret). Door elke dag bezig te zijn met deze goddelijke aspecten in de wereld en in jezelf, word je – zo is de veronderstelling – een beter mens.
Het zal zeker helpen, maar ik heb er dus een broertje dood aan. Want ik word er zenuwachtig van. In de loop van mijn leven ben ik, denk ik, steeds wel een beetje meer een beter mens geworden, maar niet door daar over na te denken, maar door de emotionele en psychische rommel op te ruimen. En door hard te werken. En door de adviezen van leermeesters (m/v) op te volgen. Zo’n traject van 49 dagen voorbereiding op de Openbaring op Sinaï zie ik als opgelegd pandoer. Maar ja, ik zal het zeker mis hebben. Dus volg mij niet en probeer een keer dat 49-dagen-traject van mens-verbetering aan de hand van de kabbalisten te volgen. En laat me vooral weten of het heeft gewerkt. En hoe?
Van een Huil-geschiedenis van het jodendom moet ik ook niets hebben. Wat bedoel ik daarmee? Een geschiedenis van het joodse volk waarin vooral over de ellende wordt verteld. Het verhaal waarin moeiteloos van de Babylonische ballingschap naar de vernietiging van de Tweede Tempel wordt gestapt, van de pogroms tijdens de kruistochten naar de pogroms tijdens de pest, van de verdrijving uit Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal naar de geslotenheid van de gilden, van het antisemitisme in de 19e eeuw naar de pogroms in Rusland aan het begin van de 20ste eeuw en dan als sluitstuk de Sjoa. En dan al enige niet-ramp de vestiging van de Staat Israël. De ‘lacrymose interpretation of jewish history’ noemt de historicus Yosef Hayim Yerushalmi dat in zijn boek Zakhor. Met de Omer is het raak op dit punt. Je zou denken dat die zeven weken die er worden geteld tussen Pesach en Sjawoe’ot een verwachtingsvolle tijd is. Maar nee, het is een rouwperiode, die slechts door één dag wordt onderbroken: Lag Ba’Omer. We rouwen om de 24.000 studenten van rabbi Akiwa die door een ziekteplaag zouden zijn gestorven. Zeker weten of dat ook inderdaad heeft plaatsgevonden, weten we niet. Maar de traditie zegt het. En ook, dat het sterven op Lag Ba’Omer even stopte. In de rouwperiode van de Omer-telling mag men geen nieuwe kleren aantrekken, het haar niet knippen, geen feest vieren, niet trouwen, etc. Behalve dus op Lag Ba’Omer. Als het vast zou staan dat rabbi Akiwa’s studenten massaal de dood vonden bijna 2000 jaar geleden, zou ook ik het vanzelfsprekend vinden om te rouwen. Maar het staat niet vast. Vandaar dat ‘dode broertje’. Waar komt die uitdrukking trouwens vandaan: ‘Daar heb ik een broertje dood aan?’
Hoe het zij, de periode tussen Pesach en Sjawoe’ot is bijzonder. Ik hoop dat ik toch nog eens een invulling van die telling vind die me wel aanspreekt. En ik troost me met de gedachte dat er jaren kunnen verstrijken, totdat je een bevredigend antwoord aangereikt krijgt. Zoals rabbi El’azar ben Azarja die pas een licht opging over een bepaalde zinsnede in een gebod toen Ben Zoma het voor hem verduidelijkte. Er wordt over hen verteld in de Haggada.
Ik wens iedereen nogmaals chag sameach en een betekenisvolle Omertijd toe.

sluit
Het wijde land in
Passie. Het is echt niet mijn woord. Maar het lijkt erop dat ik behalve voor boeken en kunst (en nog een paar zaken) een passie heb: het contact tussen joden en christenen. Vooral in de maanden maart en april is dat, nog meer dan de rest van het jaar, aan de orde. Tijdens het gesprek over al dan niet toegelaten worden op de rabbijnenopleiding van het Levisson Instituut, werd mij gevraagd wat ik wilde gaan doen als ik eenmaal rabbijn was? „Ik wil rabbijn zijn voor de tachtig procent van de joden die niet bij een kerkgenootschap zijn aangesloten.” Rabbijn zijn van een kehilla stond niet op mijn verlanglijstje. Het is anders gelopen.
... meer info

Bij de Progressief Joodse Gemeente Noord Nederland, in Zuidlaren, ben ik gelukkig als rabbijn, en bij Beit HaChidush al evenzeer; dat laatste moet overduidelijk zijn voor iedereen die mij meemaakt bij BHC. De rabbijn voor de ‘tachtig procent’ ben ik beslist (nog) niet. Maar mijn verlangen om buiten het georganiseerde Jodendom te werken, heeft wel op een andere manier vorm gekregen. Al sinds ik in opleiding ben, geef ik lezingen voor niet-joden. Veel jaren in zogeheten Leerhuizen, waar joden en christenen samenkomen om joodse teksten te bestuderen. Maar op de een of andere manier kun je daar wel veel over het Jodendom vertellen, maar er ontbreekt iets. De laatste zes jaar ‘doe’ ik seiders met niet-joden. Eerst in het Leerhuis van de Olterterperkring in Beetsterzwaag. Daarna ook met christelijke studenten in Groningen. Maar ook wel eens met een kerkgemeeschap, zoals in Heemskerk. Het geeft zo’n ander gevoel om de matze daadwerkelijk te breken en niet alleen over het breken van het brood te praten. Of om een seider mee te maken zoals het avondmaal van Jezus, immers er zijn speculaties dat het avondmaal een seidermaaltijd was. Wat is er mooier dan te spreken over wat de bevrijdende momenten zijn geweest in het afgelopen jaar? Of welke manier ben jij uit het Land van Benauwenis, Mitsjrajiem, gekomen? Wat was jouw jetsiat Mitsrajiem? Iedereen kan daarover meepraten. Toch!? Drie doe ik er dit jaar, naast de ‘gewone’ seiders in mijn beide kehillot (BHC en PJGNN).
Een tweede trektocht, het wijde land van mensen in, is het Ojec-weekend. Vroeger kwamen er wel duizend mensen naar de symposia die het Overlegorgaan Joden en Christenen organiseerden. Tegenwoordig zijn nog slechts een handjevol geïnteresseerd in de joodse oorsprong van het Christendom. Maar een harde kern wil de ontmoeting echt. Daar is het Ojec-weekend voor bedoeld. Vroeger een heel weekend, nu een vrijdagavond en een zaterdag, oftewel een Sjabbat lang. De vrijdagavond wordt gevierd, er wordt gelernd, de sidra behandeld, en dit jaar staat er iets bijzonders op het programma. Een familieopstelling. Het thema daarvan is de sibling rivalry tussen joden en christenen. En de theorieën van René Girard worden uitgelegd. Helaas zijn er maar een paar joden die meedoen. Ik hoop nog mensen te enthousiasmeren, ook al is het kort dag (9 en 10 maart).
Een derde jetsiat Mitsrajiem zijn voor mij de preken die ik soms op zondagen in kerken mag houden. Zoals op 25 maart in Drachten. Mét een joods thema, met joodse liederen en/of de psalmen op joodse melodieën, de beracha voor de zieken en het herdenken van de doden. Ik ben altijd weer ontroerd hoezeer het mij mogelijk wordt gemaakt in een christelijke omgeving te functioneren. Jezus, de Heilige Geest en de drieëenheid worden niet genoemd, en er wordt ook niet over gezongen. Er is nog genoeg dat wel kan.
En last but not least, de Open Synagogediensten. Sinds juni vorig jaar zijn we in Gouda, Drachten, Laren, Spijkenisse en Sleeuwijk geweest. In maart gaan we naar Ossendrecht. Wat is het? We doen daar een Kabbalat Sjabbatdienst, zoals we die doen bij Beit HaChidush, met een heel klein beetje meer uitleg, maar geen aanpassingen. Alexander is de vaste chazzan van dienst en er is inmiddels een groep BHC’ers die meereizen, zodat er altijd een minjan is. De belangstelling is enorm. Er komen tussen de 90 en 160 mensen, onder wie ook joden voor wie om de een of andere reden de drempel van de synagoge te hoog is.
Met Pesach vieren we dat wij van een ander volk weg zijn getrokken; een volk dat ons onderdrukte. We zijn naar het Beloofde Land getrokken – een daadwerkelijk beloofd land, en een symbolisch beloofd land. De realiteit is dat we al weer duizenden jaren temidden van anderen en mét anderen wonen, zelfs in Israel. Zij moeten zich verhouden tot ons, maar wij ook met hen. Er zijn redenen genoeg om afstand te bewaren; of wantrouwig tegenover hen te staan – wat kunnen we van hen verwachten? Maar ik en de BHC’ers die met mij meetrekken (Open Diensten) of mee komen (Ojec-weekend) ervaren het als heel bevrijdend om de niet-joden die belangstelling hebben te kunnen beleven hoe het is om tehillim te zingen, om een derasja te horen, om over jetsiat Mitsrajiem te praten alsof het hen zelf betreft, om berachot te zeggen, om een kiddoesj mee te maken. Het doet goed om te zien en te horen dat mensen het echt bijzonder vinden. En om te zien, te horen en te ervaren dat er daar echt iets ten goede ‘verschuift’. Bij hun, bij ons. Ik kijk echt met verlangen uit naar de komende vijf weken. En ik wens ieder alvast chag sameach en veel bevrijding.

Rabbijn Tamarah Benima

sluit
Luik open
Call me by your name is een buitengewoon sensuele film over een homoseksueel stel, zelfs voor een hetero als ikzelf. Prachtig. Het is bijna een instructieve film, voor een hetero als ikzelf, over verliefdheid, seksuele aantrekkingskracht en liefde tussen twee mannen. Het einde is hartverscheurend. Wat zou het mooi zijn geweest als er een ander einde was geweest. Was dat echt in het jaar waarin de film speelt, 1987, nog niet mogelijk? De film is terecht genomineerd voor een Oscar. (Even een zijsprong: van de vijf buitenlandse films met een nominatie heb ik alleen The Insult nog niet gezien; wat mij betreft krijgen On Body and Soul, The Square en Una Mujer Fantástica een gedeelde eerste plaats).
... meer info

Opmerkelijk aan Call me by your name is dat de hoofdpersonen joods zijn. Maar dat joods-zijn speelt geen rol. Althans, ik heb er geen functie voor kunnen vinden. Het gezin dat er in figureert vertoont geen joods gedrag (wat dat ook moge zijn). Er wordt geen joods feest gevierd (dus gelukkig blijft ons een Staphorster vertoning van joodse gebruiken bespaard). Zijn de hoofdpersonen besneden? Het zal wel (maar is van geen enkel belang). Werd homoseksualiteit meer geaccepteerd in een intellectuele joodse familie, in 1987?

Dat is nog maar de vraag. Een van de twee hoofdpersonen draagt een Davidsterretje. Het heeft geen extra betekenis. Zou het kunnen dat de regisseur Luca Guadagnino expres het joods-zijn als vanzelfsprekend opvoert? Iets waar geen verklaring of rechtvaardiging voor nodig is? Of heeft het te maken met het boek van André Aciman, waarop de film is gebaseerd? Aciman groeide op in Egypte als telg van een Sefardisch-joodse familie die in 1965 vluchtte en via Italië in de Verenigde Staten terecht kwam. In Egypte, Italië en de VS moet het heel verschillend zijn geweest voor hem om joods te zijn. Voor Call me by your name kreeg Aciman prijzen, maar ook zijn boek Out of Egypt wordt geroemd.

Hoe het zij, Oscar, Elio en Elio’s ouders zijn joods en dat is net zo gewoon als zouden ze katholiek, protestants of atheïst zijn. Ik moest daar even aan wennen, want ‘gewoon, vanzelfsprekend joods’ – wie kan dat zijn in de huidige wereld? Aan ‘joods’ hangen altijd een stel ratelende luilak-blikjes (bestaan die nog?): Sjoa, Israël, kolonisten, Palestijnen, VN-resoluties, raketten, nederzettingen, demonstraties, vredesbesprekingen, Hamas, tunnels, kasjroet, vluchtelingenkampen, keppeltjes op straat, stenen, vlaggen, journalisten, Amerikaanse presidenten, Amnesty International, Tel Aviv, ultra-orthodoxen… ‘joods’ en ‘stil’ – het gaat niet samen. ‘Joods’ en ‘niks te melden’ – het gaat niet samen. ‘Joods’ en ‘niks te verantwoorden’ – het gaat niet samen.

Maar dus wel in deze film. Tenzij ik iets volledig over het hoofd heb gezien – dat kan. Maar ik denk het niet. En waarom is deze film zo belangrijk dat ik hem hier bespreek, terwijl ik het ook over Poerim zou kunnen hebben? Omdat onze joodse identiteit wordt opgetuigd met behulp van grote en grootse verhalen. Onze identiteit als Joden wordt gestut, vormgegeven, bij elkaar gehouden door drama’s, in de theatrale zin van het woord. Poerim is zo’n verhaal: koningen, koninginnen, vazallen, paleizen, intriges, moordplannen, optekeningen, opvoeringen, schoonheidswedstrijden, trouwerijen, reddingsplannen, genocide, ondergang en overwinning.

Als je de narratieven van de joodse feesten mag geloven (en doe dat vooral) is er niks ‘gewoon’ aan het jood zijn en de joodse geschiedenis. Maar soms is een opening die ons de mogelijkheid om even te ontspannen van onze daadwerkelijk serieuze taak - ‘jood-zijn’. Dan wordt er even een luik geopend, zijn mensen joods en doet dat er verder niet toe. Het is gewoon zo; waarom zou dat van commentaar moeten worden voorzien?!  Call me by your name biedt zo’n moment om even ‘gewoon jood’ te zijn. Het is een goed evenwicht tegen een narratief als Poerim. Tenzij je het boek Esther uitsluitend als entertainment opvat. Maar om de een of andere reden lijkt mij dat niet zo’n goed idee.

sluit
De niggoen van de nesjomme
Het was de warmste Oudejaarsdag sinds de temperatuur op de laatste dag van het gewone jaar wordt gemeten in Nederland. Hoe zal het zijn op Toe Bisjwat (de avond van 30 en de dag van 31 januari)? De dag en het feest dat gewijd is aan de bomen, in hun letterlijke en in hun symbolische betekenis. Zal het guur zijn, of zacht? Zal er sneeuw liggen? Of zal juist alles vroegtijdig uitbotten? Wat voor jaar gaan we van 2018 maken? Een guur jaar, of een zacht jaar waarin iedereen kan bloeien? Zullen er nog meer nieuwe leden en vrienden toestromen die bij ons een ets chajiem, een levensboom, vinden om aan vast te houden? Welke bloesems zullen de nieuwe leden en vrienden blijken te zijn die onze kehilla in 2017 kwamen versterken?
... meer info

Ik hoop vurig dat ze in ieder geval goede zangstemmen hebben. Het wordt me meer en meer duidelijk dat de nesjomme gekleed gaat in zang. In kinderliedjes, kampvuurliedjes, gezongen gebeden, moderne Israelische volksliedjes en popsongs, in klassiekers die op een oneindige hoeveelheid melodieën kunnen worden gezongen en worden gezongen, in woordloos geneurie, in de spontane medolieën die opwellen uit de stilte. De liedjes en liederen zijn de vruchten van de ets chajiem,  dragers van het zaad voor nieuwe, ‘joodse’, bomen met sterke joodse wortels. Vanaf deze maand beginnen we met een half uurtje oefenen van joodse liederen uit de dienst, vóór de tweede Kabbalat Sjabbatdienst van de maand. Hoe meer mensen kunnen meezingen tijdens de diensten en tijdens de Tisches, hoe sterkter de kehilla wordt. Want zingen verbindt, het heelt, het geeft expressie aan dat wat uiteindelijk niet onder woorden te brengen is. Het haalt je ‘uit je hoofd’ en brengt je ‘in je hart’.

Dat we vaak geen idee hebben wat we zingen, doet er niet echt toe. Meer nog dan de sjoel, meer nog dan de rabbijn, meer nog dan de kiddoesjiem en de feesten, zijn het de joodse melodieën waarmee mensen opgroeien of die ze op hun joodse transformatie-reis voor het eerst hebben gehoord, die zorgen dat mensen hun sjoel en kehilla ervaren als thuis: dit is mijn sjoel, die is mijn kehilla, dit is mijn jodendom. De opdracht voor onze kehilla is dus: welke zangcultuur kunnen we als kehilla ontwikkelen opdat iedereen genoeg van zijn eigen sjoelmuziek terugvindt in de diensten om een vertrouwd gevoel te krijgen. Als ik één wens voor 2018 heb, is het dat we een nog meer dan we al zijn een zingende sjoel worden, waarin iedereen kan en durft mee te zingen, waarin iedereen zijn eigen muziekcultuur inbrengt, en iedereen de niggoen (spirituele ‘wijs’) vindt waarvan de nesjomme zegt: ‘Dat is mijn melodie. Dít is de draad tussen mij en het Al, het Eeuwige, het leven’.

sluit
Een traditie van dankbaarheid
„Moda/Modé ani lefanécha, melech chai wekajam… Ik dank Jou, levende en eeuwige koning..” Dat is het eerste gebed dat we zeggen als we wakker worden. Gedurende de dag volgen er nog veel meer momenten waarop we dankzeggen. Voor van alles en nog wat: voor het feit dat we geschapen zijn als vrije mensen, voor ons levensonderhoud, voor onze kracht, voor het wegnemen van de slaap uit onze ogen. In de Amida, het zogeheten Staande Gebed dat drie keer per dag wordt uitgesproken, danken we God zelfs omdat hij onze God is, en de God van de generaties vóór ons: „modiem anachnoe lach…”
... meer info

Na het eten zeggen we een dankgebed, het birkat hamazon. En we danken, als we naar de wc zijn geweest, omdat de Eeuwige ons in Zijn/Haar wijsheid heeft geschapen met openingen en sluitingen die op tijd werken.

Doordat ik voor de Amerikaance Vrouwenclub van Amsterdam was uitgenodigd te spreken tijdens hun Thanksgivingdienst, realiseerde ik me pas in volle omvang dat het joodse religieuze leven doorspekt is van gebeden, lieden, rituelen, feesten die allemaal over dankbaarheid gaan. Denk aan Chanoeka, dat deze maand wordt gevierd. Een feest uit dankbaarheid dat de Tempel weer kon worden gebruikt en een feest dat viert dat er licht is in de donkere periode van het jaar. Die focus op dankbaarheid geldt ook voor andere godsdiensten en wijsheidstradities. Zij onderwijzen allemaal een attitude van dankbaarheid en een discipline van dankbaarheid.

Waarom eigenlijk?

De Nederlandse socioloog Johan Goudsblom werd wereldberoemd met het studieboek Vuur en beschaving (1992), waarin hij stelt dat wij van apen mensen werden op het moment dat we vuur leerden gebruiken. Dat betekende ook dat we planten en dieren konden koken die ongekookt oneetbaar zijn. Onze creatieve verbeeldingskracht stelde ons daartoe in staat. Beresjiet/Genesis stelt dat de mens geschapen is naar het evenbeeld van God. Hoe dan? Het antwoord van mijn Soefi-leraar Fazal Inayat Khan was: we lijken op de Eeuwige door onze creatieve verbeeldingskracht; dat is wat we met elkaar gemeen hebben.

Maar we zijn dan wel beschaafd, we zijn ook dieren gebleven. Onze creatieve verbeeldingskracht tempert ons alarmisme niet (wakkert het misschien soms zelfs aan). Bij het minste geringste staan onze zintuigen op scherp: is er gevaar te duchten? Waar komt het vandaan? Is het dichtbij of veraf? Als je niet oplet en het gevaar niet ziet aankomen, verspeel je je leven. Alleen zo kan ik begrijpen dat onze media een oneindige stroom ongelukken, ruzies, natuurrampen, vetes, orkanen, moorden, rampen over ons uitstorten, ook al vinden die soms duizenden kilometers ver weg plaats. Een busongeluk in Venezuela. Een zandstorm in midden-China. Waarom zouden wij dat moeten weten? Dat hoeven we niet te weten, maar op de redacties van kranten en televisie en op de sociale media luidt ons aapse overlevingsmechanisme voortdurend de alarmbel. Het resultaat is een reëel, maar ook volledig verdraaid beeld van de wereld.

Dat is waar de religieuze wijsheidstraditie van dankbaarheid ingrijpt. Met gebeden en rituelen wordt het evenwicht hersteld. De blik wordt de hele dag door gericht op de goede, functionerende zaken die we als vanzelfsprekend aannemen, maar dat niet zijn, zoals het goed werken van darmen en blaas. Of: dat we überhaupt wakker worden. Of: dat we kunnen bewegen. Soms doet alles pijn en kost alles moeite. Maar dan nog, het is zoals het in het Nisjmat-gebed staat: we zijn niet in staat om ooit voor alles wat er aan goeds in ons leven is te danken. Er is onwaarschijnlijk veel waar we van schrikken, er is heel veel leed en onrecht in de wereld. En toch, in verhouding tot alles wat er elke fractie van een seconde goed gaat in het universum, is het beperkt. De discipline van dankbaarheid brengt de noodzakelijke relativering.

Chag sameach. Ik wens iedereen een mooie Chanoeka.

sluit
De zegen van de vrouwen
De collegezaal van de Universiteit van Paderborn zat bomvol tijdens de oratie van rabbijn prof. dr. Elisa Klapheck. De eerste rabbijn van Beit HaChidush kwam ons – Harald, Anneloes, Renée en ikzelf – vooraf begroeten. Zó blij was ze met de delegatie uit Nederland, dat ze dat ook nog vermeldde in haar welkomstwoorden tot de toegestroomde belangstellenden. Elisa werd vorig jaar al aangesteld als hoogleraar Joodse Studies bij het Zentrum für Komparative Theologie und Kulturwissenschaften (ZeKK), oftwel het Centrum voor Vergelijkende Theologie en Cultuurwetenschappen. Voor haar oratie had ze dus al een jaar college gegeven aan de universiteit. Een oratie komt altijd later. Zoals ook nu.
... meer info

Van het onderwerp van haar oratie had ik nog nooit gehoord: Pnina Navè Levinson. Ze werd in Berlijn geboren, was assistent van Martin Buber, maakte voor de oorlog aliya, leerde in Israël haar eveneens Duits-joodse echtgenoot Peter Levinson kennen en keerde met hem naar Duitsland terug. Ze studeerde theologie en publiceerde als eerste vrouw een boek over joodse theologie. Velen zijn de mening toegedaan dat joodse theologie niet bestaat of kan bestaan. Maar bij die stelling zijn heel wat kanttekeningen te maken. Hoe het zij, Pnina en haar man (landsrabbijn van Baden-Würtemberg) vatten al begin jaren zeventig de idee op om een onderwijsinstituut op te richten waar rabbijnen, voorzangers en leraren zouden worden opgeleid. In 1979 werd dat plan gerealiseerd en ontstond de Hochschule für Jüdische Studien in Heidelberg. Pnina, in intellectueel opzicht veruit de meerdere van haar man, werd echter nooit hoogleraar, zoals ze hoopte en zoals haar toekwam. Een ander aspect van haar belang is haar inzet voor de joods-christelijke dialoog. Ook daarin was ze pionier.

Elisa vertelde ons na afloop waarom ze het over Pnina wilde hebben. Ze wil duidelijk maken dat haar eigen hoogleraarschap niet uit de lucht komt vallen. Er waren al vrouwen die zo’n professoraat hadden verdiend, bijvoorbeeld Pnina. Oftewel, je moet je voorgangers de eer geven die hen toekomt. Een goed Talmoedisch principe. In haar oratie gaf ze een andere reden. Waarom zien we zo weinig van sterke vrouwen in de publieke ruimte (ik geef Elisa’s woorden heel vrij weer). In Tanach zie je hoe mannen de macht en de kennis overdragen via een zegen. Mosje zegent Jehosjoe’a, zijn opvolger. Het voorbeeld dat zij gaf. Vrouwen dragen hun kracht en macht en kennis niet over op die manier. Althans, tijdens een ontmoeting maakte de hoogbejaarde Pnina een gebaar tegenover Elisa, waardoor de laatste voelde dat zij het vertrouwen kreeg om in haar voetsporen te treden en verantwoordelijkheid te dragen (ook weer in mijn woorden).

In alle tradities bestaat er generationele overdracht van macht, kracht, kennis en invloed. Elisa heeft me aan het denken gezet. Hoe doen wij dat? Hoe zouden we het kunnen doen? Hoe geven ouders hun kinderen en leraren hun leerlingen het zelfvertrouwen om op onderzoek uit te gaan en vaardigheden te ontwikkelen én om die kennis en vaardigheden in te zetten op verantwoordelijke posten? Het was goed om de oratie mee te maken en goed om te zien hoezeer Elisa een plek heeft verworven in het publieke domein. Kol hakawod, voorgangster!

sluit
Waarheid en illusie
Anders dan andere jaren heb ik dit jaar goede voornemens gemaakt die erg lijken op de goede voornemens die anderen maken rond het seculiere Nieuwjaar. Eén hele drastische, die mijn leven diepgaand moet veranderen, is er bij. Net als mensen die zich voornemen om te stoppen met roken of veertig kilo af te vallen of te stoppen met drinken of… vul maar in, denk ik: dat gaat me nooit lukken. Ik moet echt iets opgeven dat diep in ‘mijn systeem’ verankerd zit. Bepaald gedrag (dat ik bijna automatisch doe) moet stoppen. Maar hoe? Bewust worden, bewust worden, bewust worden is het devies. Mijn oog valt op een boek met de titel ‘Resurrection’. Een boek waarin ook het joodse perspectief daarop over het voetlicht wordt gebracht, al zou je dat op het eerste gezicht, afgaande op de titel, niet zeggen. Opstanding, joods? Ja, ook. Oud gedrag loslaten en met een opgeschoonde persoonlijkheid verder gaan, is een soort opstanding. Toch?!
... meer info

In de loop van het leven heb je jezelf in een kuil vast weten te zetten – als een Josef, als een Daniël. Je bent een beetje dood gegaan, al had je dat helemaal niet in de gaten, want het gedrag dat moet worden losgelaten is geen slecht gedrag. Het is goed gedrag, in ieder geval goed bedoeld gedrag, gedrag dat anderen lovenswaardig vinden, gedrag dat door de rabbijnen wordt aangeprezen. En toch is het schadelijk. Voor mij, voor anderen.

Wat me bezighoudt bij dit hele proces van heroriëntatie op mijn gedrag (en ik denk dat iedereen dit overkomt die in de spiegel kijkt) is dat het vreselijk moeilijk is om te bepalen wat ‘goed’ en ‘kwaad’ is. Als het om de extremen gaat is het gemakkelijk: iemand vermoorden is kwaad, iemand van de verdrinkingsdood redden is goed. Maar wat is goed en wat is kwaad als het gaat om anderen helpen? Iemand moet worden geholpen, maar wanneer neem je de verantwoordelijkheid van die persoon over en dus van hem/haar weg? Om maar iets te noemen.

Of, op een heel ander vlak, is het goed om de meest initiatief rijke en hoog opgeleide personen als immigrant te accepteren en het land waar zij vandaan komen achter te laten met de armsten, de minst opgeleide, degenen die de moed niet hebben om weg te gaan, zodat het land zeker geen kans heeft om zich te ontwikkelen?

Het doel van de spirituele training die ik volg is: zo veel afstand kunnen nemen van mijn eigen gedrag en dat van anderen, én van mijn interpretaties van dat gedrag en het gedrag van anderen, dat het niet meer gaat om ‘goed’ en ‘kwaad’ maar om ‘waar’ en ‘illusie’. Op die oneindige weg naar dat doel ben ik nog niet meer dan een millimeter (of minder) gevorderd. Maar ik wil. En ik moet erin geloven. Waar zijn goede voornemens anders voor. De loelav wijst er bovendien op dat de weg niet alleen recht vooruit gaat, maar in alle richtingen tegelijk. Met een groter bewustzijn is het ook beter in een ‘wankel huis’, wat de soeka is, te wonen. Met meer vreugde, met meer licht. Chag sameach.

sluit
Terugkijken, elke dag
Bijna twintig jaar geleden deed ik een retraite-achtige cursus. Je werd er geconfronteerd met flink veel van de eigen vaste overtuigingen die het leven alleen maar moeilijker maakten. Er werd je gereedschap aangereikt om er een paar weg te doen. Met goed resultaat. Dat gold ook voor partners. Ook die kregen gereedschap om een vruchtbaarder relatie te ontwikkelen. Waarom stranden zo veel huwelijken of relaties tussen partners? Hoe verandert de liefde in haat of -als het geen haat is- grondige afkeer? Meestal niet door grote zaken, maar door kleine. Kleine irritaties, kleine teleurstellingen, kleine misverstanden, kleine misstappen. De crux was het steeds maar opnieuw terugkeren van die kleine irritaties en teleurstellingen, misverstanden en misstappen.
... meer info

Zij bouwen een muur, steen voor steen, totdat de muur zo hoog is dat de echtgenoten/partners/vrienden er niet meer overheen kunnen kijken en elkaar niet meer zien. Vrienden van mij die ook naar de cursus gingen (zij waren later in hun leven getrouwd), namen de les ter harte. Ze bepaalden een vaste tijd in de week dat ze ‘ervoor gingen zitten’. Vaak, zo vertelden ze mij, begonnen ze aan zo’n gesprek met het idee dat er niets te bespreken viel. Dat alles die afgelopen week prima was verlopen. Dat er geen ruzies waren geweest. Of bijgelegd. Dat er niks was in het gedrag van de ander waaraan men zich had verwond. Maar iedere week opnieuw bleek er toch iets gezegd dat ‘was blijven hangen’, was er toch een moment gekeken op een manier die onaangenaam was geweest, was er een gebaar gemaakt dat pijn deed, was er een belofte niet nagekomen, was er – onnodig – te laat of geen aandacht besteed aan de emotionele behoefte van de ander, was er onbegrip geweest, hoe vluchtig ook.

De joodse traditie is zich bewust van de noodzaak om steeds weer opnieuw hart en hoofd op te schonen. Dagelijks, voordat we gaan slapen zeggen we een aantal gebeden. We beginnen met: „Hierbij vergeef ik eenieder die mij boos heeft gemaakt of mij heeft geïrriteerd, die mij schade heeft berokkend, hetzij lichamelijk, hetzij financieel, die mijn eer en goede naam heeft geschaad, of op enigerlei andere wijze mij heeft benadeeld, met geweld of moedwillig, per vergissing of met opzet, met woorden of met daden. En moge niemand vanwege mij worden gestraft.” (In de LJG-siddoer staat „door mijn toedoen”).

Als je dit gebed serieus wilt nemen, en niet als een formule wilt uitspreken, omdat dat nu eenmaal hoort bij de voorbereiding van het slapen gaan, betekent het dat je even ervoor moet gaan zitten. Wat heeft mij boos gemaakt, wat geïrriteerd? Wie heeft mij schade berokkend? En op welke manier? Erg, niet erg? Als je werkelijk zinsnede voor zinsnede aandacht geeft, kom je noodzakelijkerwijs tot een observatie van alles wat er die dag is voorgevallen tussen jou en anderen. En hoewel in het gebed is geformuleerd dat jij de ander vergeeft, kán het niet anders, of jouw eigen aandeel in het geheel wordt ook zichtbaar. Vandaar misschien die dubbelzinnige slotzin, waarin de aandacht gericht is op degene die het gebed uitspreekt.

Stel dat we allemaal iedere dag dit gebed (dat vóór het Sjema wordt uitgesproken) met de allergrootste aandacht zouden lezen en stap voor stap de dag zouden doorvlooien, opdat we de relatie met anderen zouden opschonen, hoe zouden we dan Rosj Hasjana en Jom Kippoer ingaan? Het zou een enorm verschil maken, nietwaar?! (Hetzelfde geldt trouwens voor het dagelijks zeggen van de Widdoei, de opsomming

van tekortkomingen, nalatigheden en overtredingen). Voor de meesten van ons zijn de Hoge Feestdagen, en de weken ervoor, de gelegenheid waar we er eens ‘voor gaan zitten’. Maar zelfs dan zijn we vaak meer bezig met het zeggen van de woorden van het Asjamnoe en het Al Cheet (de twee ‘zondenbelijdenissen) dan in het stilstaan bij de persoonlijke werkelijkheid waarnaar zij verwijzen.

Rosj Hasjana en Jom Kippoer gaan over het opschonen van de relatie met de Eeuwige. Ook tussen ons en de Eeuwige wordt gedurende het jaar een muur opgebouwd. Althans, het is onze fantasie dat de Allerhoogste zich regelmatig ergert aan ons, of teleurgesteld is in ons, of kwaad is op ons, of genoeg van ons heeft. De Tora spreekt immers op die manier over de Almachtige: als een ‘Iemand’ die ons regelmatig zat is omdat we ons op kleine en grote manieren niet houden aan het Verbond, het contract tussen de Eeuwige en het joodse volk, en tussen de Eeuwige en iedere individuele jood en jodin. Ook die muur moet worden afgebroken, vandaar het Asjamnoe en het Al Cheet.

Tegelijkertijd gaat het om de opschoning van relaties tussen mensen. Om er maar van te zwijgen dat het misschien slechts een fictie is dat er een scheiding is tussen de Eeuwige en de wereld van de mensen.

Met Rosj Hasjana en Jom Kippoer proberen we er alles aan te doen om met de Eeuwige, de ander en onszelf in het reine te komen We proberen de muren te slechten en maken goede voornemens om die in het nieuwe jaar niet opnieuw te laten ontstaan. Meestal denken we daarbij aan specifieke, concrete veranderingen in ons gedraag. Maar zou het niet kunnen dat de verandering fundamenteler én praktischer tegelijkertijd zou moeten zijn: de Hoge Feestdagen zouden er toe kunnen inspireren om dagelijks tijd nemen om stap voor stap de dag door te nemen om te kijken wat er is gebeurd. Het beste zou zijn om dat zonder veroordeling te doen, van onszelf noch de ander. Eerst alleen maar ‘kijken’: wat is er gebeurd, welke gedachten heb ik (gehad), welke gevoelens, welke oordelen. En dan: vergeven/loslaten – wat trouwens al gebeurt tijdens het kijken, zo zul je merken.

Rosj Hasjana en Jom Kippoer zijn een kleine oefening in dat zitten en reflecteren en loslaten. Moge de Jamiem Noraïem, de Ontzagwekkende Dagen mooi en goed zijn, vol inzicht, wijsheid en aanvaarding. En mogen zij voor jullie de opstap worden voor een goed jaar: met gezondheid en vriendschap, succes en geluk, wijsheid en inzicht, plezier en bevrijding.

sluit
Liefde, zomaar!
De maand augustus is met Tisja beAv begonnen. De gebeurtenissen die met Tisja beAv worden herdacht (de verwoesting van de Eerste en de Tweede Tempel, maar ook andere rampen voor het joodse volk) vormen en sterke waarschuwing tegen sinat chinam, ongefundeerde haat. Haat om niet. Zomaar. Haat uit luiheid. Haat uit zelfgenoegzaamheid. Haat uit machtswellust. Haat zonder dat degene of de groep die wordt gehaat daar ook maar enige aanleiding toe heeft gegeven. Sinat chinam is een Talmoedische term. Door de verwoesting van de Tempels ligt deze maand open als een vlakte waarop van alles kan worden gebouwd: of die leeg gelaten kan blijven. (Althans tot dinsdagavond 22 augustus, wanneer de maand elloel begint).
... meer info

De vergelijking dringt zich op van het uur meditatie dat vooraf zou moeten gaan aan het davvenen en het uur meditatie dat zou moeten volgen op het davvenen. De aanbeveling komt van de Talmoedrabbijnen. Drie keer per dag davvenen (bidden), zes uur per dag mediteren. Hoevelen in de joodse geschiedenis hebben de aanbeveling van de rabbijnen en geleerden gevolgd?

Vanaf eind augustus is er van alles te doen: de weken die vooraf gaan aan Rosj Hasjana, Rosj Hasjana zelf, de tussendagen, Jom Kippoer. Maar in de maand Av is er niet zo veel te doen. Behalve de treurdag Tisja beAv, op de 9de van de maand, is er trouwens ook Toe beAv, op de 15e van de maand. Het is een weinig bekende feestdag waarop de kans dat je de partner ontmoet die de goddelijke wereld voor je heeft bestemd, iets groter is dan normaal (als je die al gevonden hebt). Misschien zou je Toe beAv de dag kunnen noemen van ahavat chinam, liefde om niet. Liefde zomaar. Liefde zonder dat de ander daartoe een aanleiding heeft gegeven. Die geliefde verdient het om liefgehad te worden, maar niet omdat de geliefde daar iets speciaals voor hoeft te doen, de geliefde is zichzelf en dat is genoeg.

De vergelijking tussen Toe beAv en Valentijnsdag wordt gemaakt, maar slaat volgens mij de plank mis. Met Valentijnsdag is er geen sprake van een spirituele dimensie. Met Toe beAv wel. De idee is dat in de andere wereld geliefden worden gekoppeld; dat er één speciale geliefde voor je is uitgezocht door de engelen. Dat klopt met het gevoel dat je kunt hebben als je de ‘ware’ vindt, dat je daar ‘niets voor gedaan hebt’, dat de geliefde je in de schoot is komen vallen, dat het ‘van buiten’ is bestierd.

Voor mensen die geen partner hebben of willen, een toevoeging. In het vlakke landschap van augustus/Av kom je misschien geen persoon tegen aan wie je je hart wilt geven, maar wel een taak of zaak die je hart steelt. Dat hebben de engelen dan vast ook uitgedacht.

sluit
Een echte namaak-Tora
‘Helemaal leuk!, helemaal leuk!’, hoor ik mezelf als een mantra zeggen. Steeds weer opnieuw. Vanaf het moment dat ik hem zie in de vitrine van de winkel in het Joodse Historische Museum, terwijl ik naar huis rijd met de plastic zak van het JHM aan mijn fiets, tot aan het moment dat ik hem op mijn tafel thuis leg. ‘Helemaal leuk!’ ‘Hem’ is een een kleine Torarol – 24 cm hoog, op stokken, met piepkleine nep-zilveren kroontjes op de stokken.
... meer info

Hij heeft ook een Toramanteltje, een namaak-zilveren schild en een namaak-zilveren jadje. De tekst is geprint. Dus hij kan op geen enkele manier worden gebruikt in sjoel. Maar hij lijkt me prima om uit te leren layenen. De geprinte ‘namaak’-Tora is heel goed leesbaar. En het papier waarop hij is gedrukt, ziet er aan de achterkant (die je ziet als hij is opgerold) als perkament uit. Een paar jaar geleden stond er een print-machine in het Joods Museum te Berlijn, die een Torarol printte. Helaas heb ik dat toen niet gezien. Maar ik dacht wel: als de Tora kan worden geprint, komt de mogelijkheid dat iedereen een Torarol heeft eindelijk binnen handbereik. De Tora op een rol is toch iets anders dan een Tora in een boek. Een geschreven Tora heeft iets magisch. Een geschreven Tora hoort tot de andere wereld. Maar een geschreven Tora is ook onbetaalbaar voor allen behalve een enkeling. (Overigens, een Torarol die is geprint, op ware grootte, is geen kosjere Torarol, hij mag niet voor liturgische doeleinden worden gebruikt).

Vanwaar dat visuele beeld van ‘iedereen een Tora’? Als allerlaatste mitswa (nummer 613) geeft Mosjé iedereen de opdracht om een Torarol te schrijven, althans zo hebben de Talmoedrabbijnen de uitspraak in Dewariem / Deuteronomium 31:19 geïnterpreteerd. „Welnu, schrijft u deze zang op en leer hem aan de kinderen Israëls, leg hem in hun mond, opdat deze zang tot een getuige is tegenover de kinderen Israels.” De ‘zang’ waarover Mosjé het heeft is feitelijk het lied dat met het woord ‘ha’azienoe’ begint en daarom ook zo wordt genoemd (Dewariem / Deuteronomium 32:1-43). Maar in de Talmoed vat de geleerde Rava deze uitspraak breder op. Dan slaat de opdracht van Mosjé niet alleen op Ha’azinoe, maar op de hele Tora.

De achtergrond van mitswa 613 – dat elke volwasssene een Tora schrijft of laat schrijven - is dat de Tora wordt geleerd, van generatie op generatie. Om te voorkomen dat leerstof naar eigen inzicht uit de Tora wordt geplukt, is het verboden (voor liturgische en voor leerdoeleinden) om slechts stukken Tora te schrijven. Als het om ander rituele gebruik gaat, zoals een tekst voor tefillien of mezoeza, dan is het schrijven van een stukje Tora uiteraard wel toegestaan.

Iedereen is trouwens gehouden aan deze mitswa van het schrijven van een Torarol. Maar je mag wel iemand anders een Sefer Tora laten schrijven in jouw naam. En het is ook mogelijk om een aantal letters of een vers of een klein stukje te laten schrijven in jouw naam (en de sofeer, de schrijver, daarvoor te betalen). Zo wordt soms een nieuw Sefer aangeschaft door een kehilla. Als lid van een kehilla word je trouwens geacht mede-eigenaar te zijn van de Torarol, in ieder geval op het moment dat je wordt opgeroepen om er uit te (laten) lezen. Na je aliya gaat het ‘eigendom’ weer terug naar de kehilla.

Hoe het zij, naast alle boeken met een Tora erin, heb ik nu ook een Tora op een rol met twee stokken. Zoals jullie weten ben ik erg voor namaak-spullen: kunstbloemen, kunst-edelstenen, kunst-parels, affiches van kunstwerken die ik in geen honderd jaar kan aanschaffen, namaak-antieke Oosterse meubels. Dus nu een ‘namaak-Tora’. Helemaal leuk! En misschien komt het laten schrijven een ‘eigen’ Sefer Tora ook nog wel eens in beeld.

sluit
Ieders eigen vlag
Deze hele maand lezen we het boek Bemidbar en we gaan ermee door tot 22 juli. Het begin van Bemidbar, dat we al gelezen, bestudeerd en gelajend hebben, hebben we al gehad. Het begint heel merkwaardig. Met een telling van de Israëlitische mannen. Het zijn er 600.000. Als het volk optrekt, wordt ieder neergezet onder de banier van de eigen stam.
... meer info

Drie stammen aan de rechterkant, drie stammen aan de linkerkant, drie stammen aan de voorkant, drie stammen aan de achterkant. De rechterkant, de linkerkant, de voorkant en de achterkant van wat? Van de aron hakodesj. Die staat in het hart van dit vierkant. In de aron zitten zowel de brokstukken van de Stenen Tafelen die Mosjé heeft kapot gegooid (naar aanleiding van het incident met het gouden kalf) als de Stenen Tafelen die de Eeuwige opnieuw heeft beschreven en aan Mosjé heeft gegeven.

Zou die opstelling van iedere stam op zijn eigen plaats een manier zijn om het aantal conflicten zo laag mogelijk te houden? Stammenconflicten zijn verschrikkelijk. Lees de laatste hoofdstukken van het boek Rechters (Richteren) en gruw. De stam Benjamin gaat bijna ten onder. En komt er weer een beetje bovenop door een actie die ook geen schoonheidsprijs verdient (om het eufemistisch te zeggen). Maar dat speelt zich allemaal later af. We zijn nog be-midbar, in de wildernis. Er moet worden opgetrokken naar Erets Kenaän, het land dat door de Eeuwige aan Abraham en zijn nakomelingen is beloofd. De aron hakodesj met de Stenen Tafelen, met daarop de Tien Woorden, is wat beschermd moet worden. Tegelijkertijd is de aron hakodesj datgene dat bescherming geeft. Althans, niet de aron geeft bescherming, maar de Tora die erin ligt.

Zoals gezegd, stammen staan elkaar doorgaans naar het leven (dat is in de hele wereld zo), maar door gericht te zijn op iets dat ‘buiten’ hen stond, iets dat ‘alles oversteeg’, iets dat het ‘transcendente was en vertegenwoordigde’, was de focus daarop gericht. En niet op de haat en nijd, de afgunst en ergernis, de liefdeloosheid en de ongevoeligheid, het onbegrip en de lompheid die er altijd tussen mensen bestaat.

Van de twaalf stammen die optrokken in de wildernis is er nog maar een over, Jehoeda (met een klein beetje Benjamin). De andere tien zijn in de wereld verdwenen. Dat laatste is tragisch. Maar het is misschien ook een van de oorzaken van het behoud van het joods volk. Doordat het nog maar één stam is (waar ontelbare individuen zich bij hebben aangesloten) zijn echte stammentwisten ons bespaard gebleven; stammentwisten die al lang een einde aan am Jisrael zouden hebben gemaakt.

Maar er is iets anders voor in de plaats gekomen: ideologische stammentwisten. Je hoeft alleen maar te kijken naar de strijd rond de kotel – wie mag er davvenen bij de Klaagmuur, mannen apart, vrouwen apart, of mannen en vrouwen samen? Wie mag er wanneer uit de Tora lezen, mannen alleen, vrouwen alleen, of mannen en vrouwen samen? Wie mag wat aan hebben: keppeltje, talles, tefilien, mannen, vrouwen of allebei – en je ziet dezelfde destructieve krachten aan het werk als bij ‘gewone’ stammentwisten.

Het enige dat daartegen helpt is de focus te houden (of terug te brengen) op dat wat in het hart moet staan tussen de verschillende groeperingen (ieder onder zijn eigen banier): de Tora. Alleen door allen daarop gericht te zijn, kunnen we de destructieve gevoelens, gedachten, intenties en daden vervangen door constructieve. Zodat we, allen onder onze eigen ‘vlag’, samen verder kunnen optrekken naar het ‘Beloofde Land’ – waar zich dat ook bevindt, of zal bevinden, nu of in de toekomst.

sluit
Een paard dat Baroech heet
Vroeg in de avond dwaal ik door het Friese landschap op zoek naar een betaalbaar Bed and Breakfast. Bij Beekdalhoeve Koningsdiep in Ureterp mag ik in mijn eentje op de kleine slaapzaal slapen en werken in de kantine.
... meer info

Dagenlang kan ik er heerlijk rustig zitten schrijven. Slaapzaal en kantine hebben allebei ramen aan de ene kant met uitzicht op de binnenmanege en ramen aan de andere kant met uitzicht op de natuur. Koningsdiep is een camping maar ook een paardenfokkerij en – pension. Er staan zo’n zestig paarden.’s Ochtends zie ik ze van de stal naar de weide rennen. Een adembenemend gezicht. Met open mond sta ik ook te kijken naar het behakken van de hoeven door de hoefsmid. Hij buigt een van de benen, klemt het kniegewricht onder zijn oksel, buigt het enkelgewricht en zet dat klem tussen zijn dijen en hakt en knipt het teveel aan hoorn weg. Machtig interessant. Je wordt er helemaal Zen van, lijkt me. Mien, 71, eigenares, vraagt bij aankomst wat ik doe. Ze zegt: „Ik heb een paard Baroech genoemd. Dat betekent ‘gezegend’.” De moeder van Baroech kreeg ze voor niks, want eigenlijk moest het dier worden afgemaakt. Maar Mien zag kwaliteiten in de merrie en begon met haar te fokken. „Baroech is een goed paard, net als haar moeder.” (Zou de afstamming van de moeder ook al bij paarden van belang zijn?  Ik vergeet het haar te vragen). Mien is ongelooflijk. Ze is kokkin geweest in een instelling en heeft in de zorg gewerkt, maar ze heeft ook rechten gestudeerd en geografie. Ze verdiept zich nu in de pachtwetgeving, de restitutiewetgeving, de retentiewetgeving en de mestwetgeving. Mien is voor niks bang en door en door ‘groen’. Een deel van de 37 hectaren van haar bedrijf heeft ze teruggegeven aan de natuur, om zo de destructie van Mansholts ruilverkaveling ongedaan te maken. De paardenmest wil ze laten fermenteren (echt goed voor het milieu). Ze blijkt opgegroeid in het hartje van Groningen. Als ik haar vertel dat ik een dienst ga leiden, vraagt ze: „In het Jiddisj.” „Nee, in het Nederlandse en het Hebreeuws.” Ze kent talloze Jiddisje woorden, in haar jeugd opgedaan, onder andere, bij de kosjere slager in de buurt. Die was er dus nog, na de oorlog. Van mij wil ze precies weten wat het verschil is tussen Jiddisj en Hebreeuws. Mien wil hoe dan ook alles weten. Niet alleen over joodse dingen. En het lijkt me niet dat Mien zich ooit door iets of iemand laat weerhouden. Zelf schrijft ze haar vechtlust en haar liefde en intuïtieve kennis van paarden toe aan de afstamming van een hoge militair uit het Pruisische leger (een paar honderd jaar geleden). Ze vertelt over haar tante, ook Mien. „Díe had moed!” zegt ze met onverholen bewondering. „Er waren Duitse soldaten bij haar ingekwartierd. Maar in haar kelder zaten onderduikers. De Duitsers hadden schepen vol aardappelen en kolen, in de buurt. Die ging ze stelen.” Voor haar onderduikers. Ze had met recht gotspe. „Ze nodigde de soldaten uit voor het kerstdiner en zei: ‘Maar jullie moeten wel aardappelen meenemen.’ De onderduikers had ze ook uitgenodigd; die zaten ook aan tafel. ‘Dat is familie die op bezoek is.’ De Duitse jongens vertelden dat ze daar helemaal niet wilden zijn. Ze heeft daarna nooit meer last van ze gehad.”
Ruurd, 79, doet nog al het zware werk. Aan het eind van de middag komt hij een biertje drinken. In de kantine. Hij heeft zijn eigen oorlogstraumata. Hij was erbij, zeven jaar oud, toen zijn vader werd gearresteerd. Ze waren met paarden onderweg naar Assen. Ruurds vader werd opgepakt, werd te werk gesteld als dwangarbeider, ontsnapte en dook onder. Toen hij thuis kwam, herkende Ruurd zijn vader niet meer. Het gezin waarin Ruurd opgroeide had ook zelf onderduikers, onder wie een gedeserteerde SS’er. „Waren er ook joodse onderduikers?” „Dat weet ik niet. Ik was een kind. Mij maakte het ook niet uit. Iedereen is mens.” Als hij over zijn „Mientje” spreekt, glinsteren zijn ogen. Hij wachtte twintig jaar op haar - een ware Jakob in nieuwe gedaante. Dat zat zo. Ruurd was zo vreselijk verlegen – ‘bleu’ noemt Mien het – dat hij niets durfde te ondernemen. Maar het had ook te maken met een andere mentaliteit: „Als je een vrouw wilde trouwen, moest je haar ook wat te bieden hebben. En wij hadden het erg krap, erg krap.” Zijn familie was gewoon te arm voor een huwelijk van Ruurd. Pas na een echtscheiding, belandde Mientje in de echtelijke „koets” van Ruurd. Ze zijn nu 25 jaar getrouwd. En dat alles in een dorp in Friesland. Het is me al zo vaak opgevallen dat mensen die geïnteresseerd zijn in het Jodendom, vaak uit een familie komen die hulp gaf aan joodse onderduikers of anderszins in het verzet zat. Het leven van Mien en Ruurd brengt ook het samenleven van Joden en niet-Joden vóór de oorlog én na de oorlog in herinnering. Er waren zo veel Joden in het Noorden en de grensstreken die in de veehandel zaten, in de koeien, maar ook in de paarden. Ik denk aan de marskramers, zoals mijn grootvader, die vanuit Winschoten langs dit soort boerderijen en bedrijven trokken om hun brood te verdienen. De kosjere slagers met hun tal van niet-joodse klanten. En de zorg voor de zwakkeren, zoals die in joodse gezinnen en christelijke gezinnen werd gegeven. Mien heeft naast alle zorg die ze geeft aan gasten zoals ik en zoals de gescheiden man die in een camper bivakkeert, ook nog een autistische meisje als stagiaire. Ze werken en werken, zijn goed voor mens, dier en milieu, waren goed in de oorlog en blijken ook nog een nieuwerwetse Jacob en Rachel te zijn. In Ureterp, of all places. Men kan ‘het gezicht’ van de Eeuwige God echt overal zien

sluit
Moed
Het is meer dan duidelijk dat vrijheid een kernbegrip is met Pesach. Wij, het Joodse volk, krijgen onze vrijheid. We krijgen de kans om aan onze onderdrukkers te ontsnappen. En we nemen de kans.
... meer info

Meer dan ooit ben ik me ervan bewust hoeveel moed het vergt om te ontsnappen en de kans op vrijheid te grijpen. Stel je eens voor: eeuwen lang heb je noch als individu noch als groep noch als volk ook maar iets kunnen beslissen over de invulling van het leven. Alles is van bovenaf bepaald. Niet alleen wat verboden is, maar ook wat is toegestaan. Wanneer er wordt gewerkt, wanneer er een beetje rust is (als die rust er al is), wat er wordt gegeten, wat er moet worden gebouwd, gesjouwd, omgespit, dichtgegooid. En dan opeens doet zich die mogelijkheid voor om uit de situatie weg te trekken. Daar is moed voor nodig. Oneindig veel moed. Zeker als je weet dat je met allen die wegtrekken door de wildernis heen moet, voordat je misschien een plek vindt die beter is. En of je die plek vindt, is nog maar de vraag.
Natuurlijk kun je moed putten uit het feit dat je niet alleen ontsnapt, maar met de anderen van het volk en met degenen die ook naar de vrijheid smachten. Maar is dat genoeg? Is het genoeg om de angst te onderdrukken voor het leger van de Farao. Is het genoeg om de angst voor het onbekende in bedwang te houden. Is het genoeg om niet in wanhoop te verzinken als je staat aan de oever van de Rietzee, die nog niet is gesplitst?
Niet voor niets is de naam bekend van degene die zich als eerste in de Rietzee stortte – voordat de zee naar twee kanten wegvloeide en de droge bodem zichtbaar werd. Nachshon.
Er was trouwens al eerder moed nodig. De Eeuwige geeft de instructie dat de Bné Jisrael, de nakomelingen van Ja’akov, kleren en waardevolle voorwerpen moeten vragen aan hun buren. Ik kan me van mezelf niet voorstellen dat ik naar mijn buren zou gaan en zeggen: „Hebben jullie kleren voor mij, en gouden en zilveren voorwerpen, want ik ga met mijn hele familie en mijn volk weg. We komen niet meer terug.” Ik zou doodsangsten uitstaan of wegkruipen van schaamte om dat alles te vragen aan de voormalige onderdrukkers of hun familie. Immers, dat is een bizar verzoek. En de Bné Jisraël konden niet weten dat de Egyptenaren hen gunstig gezind waren. Althans, volgens Exodus.
Moed dus. Veel moed. Om de vrijheid te verwerven is ontzettend veel moed nodig. Hoe ellendig het leven ook is, om een andere weg in te slaan is moed nodig. Nog steeds. En dat geldt voor iedereen. Vrijheid is een prachtig begrip, maar in de praktijk roept het ook veel angst op. Want zul je niet te veel aan je lot over worden gelaten als je echt vrij bent? Kun je de vrijheid wel aan? Kun je zoveel verantwoordelijkheid voor je eigen leven en lot wel aan? Zul je niet willen terugvallen op het oude vertrouwde, hoe ondermijnend dat oude vertrouwde ook is.
De seider en het Exodus-verhaal helpen ons steeds weer de vrijheid te kiezen. Dwars door onze angsten heen, in weerwil van alle schrikbeelden die onze fantasie over het onbekende kan oproepen. De seider herinnert ons eraan dat iedereen, steeds weer opnieuw een keuze moet maken, individueel en met het collectief, voor een leven in vrijheid.

sluit
Samen teut
Dronken met Poeriem? Ik ben het nooit geweest. Ik moet er, eerlijk gezegd, ook niet aan denken.
... meer info

Dronkenschap is hoe dan ook naar. Dus het heeft me altijd gefascineerd waarom we verondersteld worden dronken te worden tijdens dit feest. Gaat het alleen om het inzicht van de wijzen van alle culturen dat een gesanctioneerde uitlaatklep een dag per jaar (Poeriem) of een paar dagen per jaar (Carnaval) nodig is voor een soepeler samenleven? Als ze dat al de enige reden zou zijn, zouden de chachamiem (de joodse wijzen) dat nooit zeggen. Zij hebben behoefte aan een meer verfijnde reden. Met een omweg is die te vinden in de midrasj. Wat ik me nooit had gerealiseerd is dat Amalek familie van ons is. De Israëlisch-Britse leraar en filmmaker Michael Kagan, die begin februari een workshop gaf voor BHC, droeg dat aan. Amalek is een afstammeling van Esav, de broer van Ja’akov. Het joodse volk en Amalek waren met elkaar in een cyclus van wraak verwikkeld in Bijbelse tijden. Woedt die strijd nog steeds? Amalekieten zijn er niet meer. Althans, we weten niet meer wie nog afstammelingen van de Amalekieten zijn. Maar als symboolnaam is de naam ‘Amalek’ nog springlevend. In elke generatie heeft het joodse volk zijn vijand als Amalek gezien en hem zo benoemd. Wat zo interessant is, is dat de traditie voorschrijft dat men zó dronken moet zijn dat men het verschil tussen Mordechai (afstammeling van Ja’akov) en Haman (afstammeling van Amalek) niet meer weet. Met andere woorden, op psychologisch en emotioneel vlak word je door de traditie gedwongen om de tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ niet meer te projecteren op de buitenwereld (‘wij zijn goed’ en ‘zij zijn slecht’), maar daarmee op te houden. Goeden én kwaden maken deel uit van onze gemeenschap en onder onze tegenstrevers zijn kwaden én goeden. Normaliter lijkt Poeriem heel weinig met onze werkelijkheid van doen te hebben. Normaliter is het gewoon een leuk feest met, voor wie nauwkeurig leest, een wel heel grimmige afloop: een massaslachting onder onze vijanden. Normaliter is het even tanden op elkaar bij dat stuk en daarna je tegoed doen aan Hamansoren en Hamanstaschen. Maar in onze gepolariseerde wereld, waarin iedereen zo precies weet wie Mordechai en wie Haman is, krijgt Poeriem een extra dimensie. Als al die gezworen vijanden in de wereld een dagje samen dronken zouden kunnen worden (zonder alcohol moet dat ook mogelijk zijn), dan zou er iets van de broodnodige ontspanning komen. En plezier is altijd goed. Chag sameach.

sluit
Wat vind JIJ?
Mijn vrees dat de nieuwe aron hakodesj er teveel als een kast uit zou zien en zou misstaan in ‘de Uil’ is niet bewaarheid geworden. Ja, als alle deuren dicht zijn, staat er een egaal witte kast in de nis onder het grote raam van de Uilenburgersjoel. Maar die ziet er, tot mijn verbazing, niet erg ‘kasterig’ uit. Het is geen keukenblok geworden, om het anders te zeggen. En als de twee grote deuren met de groene, zachte bekleding opengaan en de bewerkte houten deuren voor de eigenlijke aron zichtbaar worden, vindt er een totale transformatie plaats.
... meer info

Dan krijgt de Uil, dankzij die groene kleur (die zo wonderwel match t met de groene kleur van de balkons en het andere houtwerk) en het lichte hout met zijn tekening, iets huiselijks. Wie de foto’s ziet van hoe het synagoge interieur er vroeger uitzag, begrijpt meteen hoezeer de tijden zijn veranderd. Toen: massief en glorieus. Nu: open en bescheiden. Toen moest de sjoelganger het gevoel krijgen tegenover iets groots te zijn, Iets veel Groter dan hijzelf. Nu wordt de gelijkheid van sjoelgangers veel meer benadrukt, evenals de toegankelijkheid in de relatie tussen mens en Eeuwige. Niet dat dat bewust zo is bedacht door het bestuur dat opdracht gaf voor de aron en de ontwerpers/bouwers van de aron; de aron moest passen in de ruimte, wat dat dan ook betekende.

Maar nu hij er is en een vergelijking met het vernielde sjoelinterier mogelijk is, is dat de impressie die de nieuwe en de oude aron oproepen bij mij. Een sjoeldienst is niet meer iets dat tot een heel andere wereld behoort, zoals vroeger. De Uilenburgersjoel is een multi-functionele ruimte geworden; hij wordt niet meer – zoals vroeger – alleen voor de dienst gebruikt. Net zoals in ons leven de sjoeldienst meer één van onze vele activiteiten is geworden en niet datgene dat totaal anders is. Of dat goed is of niet, daar heb ik geen mening over. Het is zoals het is.

Wat ik wel weet, is dat de nieuwe aron het gemakkelijker zal maken de dienst dat ietsje meer te geven waar iedereen naar snakt, doordat de Tora rollen daadwerkelijk altijd aanwezig zijn – op hun plaats. Zichtbaar (in de geopende ark) en onzichtbaar (in de gesloten ark), maar hoe dan ook aanwezig. Het stemt mij tot grote dankbaarheid dat dit project gelukt is. Soms ben ik ontzettend benieuwd naar wat de Eeuwige ervan vindt. Dit is zoiets waarover ik zou willen vragen: ‘Wat vind JIJ er van? Hoe is het om terug te zijn op Jouw plek, dat wil zeggen, nog een beetje meer terug dan JIJ al was? Vind JIJ het ook mooi?’

sluit
Breuklijnen
Zeshonderdvijftig kilometer gaat het goed. Het antieke kastje (dat alleen een smak geld waard was tijdens de verdeling van de erfenis, maar nu geen rooie cent meer) is succesvol naar Berlijn verhuisd. In mijn eigen auto. Maar ergens onderweg bij het eruit tillen uit de auto gaat het toch nog mis.
... meer info

De vrouw die ik aanspreek op straat, omdat ik hulp nodig heb (asielzoekster? ze spreekt geen woord Duits of Engels?) en ik hebben niet zo veel geluk als mijn buurjongen en ik bij het erin tillen. Het kastje valt uit elkaar.
De timmerman (die dezelfde dag komt voor iets heel anders) en ik krijgen het met moeite weer in elkaar. Maar het glas in het deurtje is toch gebroken. Nog een meevaller: het glas is niet aan stukken. Je kunt langs de breuk kijken en daar op den duur wel aan gewend raken, net als met het gebroken glasscherm van mijn I-pad. Het gebroken raam dat nog wel functioneert in het leuke, maar waardeloze antieke kastje, maar toch een beschadiging heeft opgelopen bij de verplaatsing naar een ander land, is een prachtig beeld voor wat er met het Jodendom is gebeurd en gebeurt. We nemen het mee op onze tochten. We zijn er vanwege de oudheid en vertrouwdheid mee verknocht, al staat het soms wel in de weg. Soms zou je het willen inruilen, maar dat doe je niet. Zeker niet als je het verhaal erachter kent. Het kan hoogstens in een andere kleur worden geverfd. Waar het voor wordt gebruikt, kan in de loop der tijd verschillen. Wat we er aan pronkstukken in zetten - de mooie vazen van de kabbala, de kristallen bokalen van Haskala, de joodse Verlichting, de romantische snuisterijen van legenden uit de Midrasj, vele opgediept in de negentiende eeuw, de design kopjes en schoteltjes van de Reform, de Oosterse kommen die de Jubhus mee naar huis hebben genomen om er joods-spiritueel voedsel in op te dienen - verschilt per periode en persoonlijke geaardheid. Een breuk of breukje met wat er was, is onvermijdelijk. Maar ach, zo lang de ouderdom en de liefde waarmee het kastje is gemaakt nog zichtbaar is, nemen we het gewoon mee op onze reis door de tijd en het leven. En we nemen het mee in het nieuwe seculiere jaar. Moge dat een goed jaar worden voor onze kehilla, voor ieder die daarbij hoort en voor hun beminden.

sluit
Elke dag een beetje: geluk(t)
Gijs van Lennep wordt geïnterviewd. Gijs wie? Van Lennep is uitgeroepen tot de beste Nederlandse autocoureur van de 20ste eeuw. Omdat ik ook Max Verstappen volg (en mijn hart vasthoud bij wat die wel zeer vaardige, branieschoppende coureur allemaal vermag), blijf ik luisteren. Een spectaculaire race komt aan de orde. Er was een ernstig ongeluk maar, zegt Van Lennep, „je moet ook geluk hebben”. Dat heeft hij kennelijk gehad.
... meer info

Een anekdote komt terug in mijn herinnering. Een hoofdredacteur van een gerenommeerde krant nam afscheid en een voormalig medewerker vertelde (voor de afscheidsreportage) hoe zij ooit samen in een sollicitatiecommissie hadden gezeten. Er lag een stapel sollicitatiebrieven op het bureau. Die doorwerken zou een hele klus worden. De oude man verdeelde de stapel in tweeën en gooide een helft in de prullenbak, onder het uitspreken van de gedenkwaardige woorden: „Mensen die geen geluk hebben, kunnen we hier niet gebruiken.”
Geluk hebben. Inderdaad, dat moet je hebben. Daarzonder begin je weinig. Je moet hard werken voor geluk. Je kunt er van alles aan doen om geluk af te dwingen. Maar het universum moet je het geluk ook gunnen. Dat hele inzicht ligt besloten in het ‘Mazzal tov’. Feitelijk betekent het ‘een goed gesternte’. We wensen iemand dat de sterren goed staan. We willen graag dat het geploeter en geploeg wordt aangevuld met een snuifje ‘goede sterren’. Met Jom Kippoer zijn we ons zeer van het lot bewust, dat wil zeggen van het precaire van het bestaan waarop we wel én geen greep hebben. Met Soekot wordt het bewustzijn over de wankelheid van het bestaan opnieuw onder de aandacht gebracht. Maar met Chanoeka zijn we die wankelheid al lang weer vergeten. We gaan met de Maccabeeën de vijanden te lijf en jagen ze weg. Als we moeten vechten, zullen we vechten, maar onze soevereiniteit willen we terug. Ook al zal die misschien niet lang duren. Wat ooit met wapens werd bewerkstelligd, twee millennia terug, wordt nu half en half met vreedzame middelen gedaan: het licht verjaagt de duisternis. Wat is er nodig om de donkere krachten in het heelal eronder te krijgen? Zelfs met het kleinste vlammetje wordt een kwalitatief ingrijpende verandering teweeg gebracht. Er is maar zo weinig nodig om gelukkig te zijn.
Een van de trucs is: kleine stappen. Per slot van rekening is het woord ‘gelukkig’ gerelateerd aan het woord ‘gelukt’. Kleine acties die lukken, maken gelukkig. Is het gelukt je beperkte doelstellingen te halen: een mens kan er gelukkig van worden. Iedere dag de chanoekia aansteken. Het duurt een paar minuten. Maar het maakt alle verschil. Het is zoals met alle mitswot: doe jezelf niet tekort door de mogelijkheid om een mitswa te doen, te laten liggen. Gun jezelf de positieve kracht van de mitswa. Doe elke dag een beetje. Elke mitswa is een kleine lichtbron in de duisternis. Er is maar zo weinig nodig om in sync te zijn met de wijsheid van het universum. Ik wens jullie prachtige feestdagen.

sluit
De Ander
Het kamp in Calais is ontruimd en afgebroken. De gestrande vluchtelingen/emigranten/gelukzoekers die naar Engeland wilden, zijn verdeeld over Franse opvangplekken. Toen ik de beelden van de ontmanteling van het kamp zag, had ik journalistenspijt. Waarom ben ik niet zelf gaan kijken hoe het was?
... meer info

Ik ben wel gaan kijken naar een aankomstplek van immigranten in Berlijn. Dus waarom niet met eigen ogen ‘Calais’ zien, zo ver is het niet?! Thuis, wel in ballingschap maar niet ontheemd zoals de actuele ontheemden, pak ik Leaving the Jewish Fold, Conversion and Radical Assimilation in Modern jewish History. De schrijver, de Amerikaanse emeritus hoogleraar geschiedenis en joodse studies Todd M. Endelman, publiceerde het vorig jaar. Wat schoenen zijn voor Imelda Marcos (ze leeft nog), zijn boeken voor mij: hoe meer hoe beter. Dus nu de Amsterdamse boekhandel Schreurs en de Groot aan het einde van dit jaar gaat sluiten, koop ik nog snel zoveel mogelijk de joodse boeken daar die van mijn gading zijn (Ga ook! Koop daar ook!). Zo ben ik aan Leaving the Jewish Fold gekomen.
De zestien bladzijden van de Introductie zijn alleen al de moeite van de aanschaf waard. Endelman schetst zijn doel: de beschrijving van de historische omstandigheden in de laatste twee eeuwen waar Joden zich sinds de Verlichting en Emancipatie toe moesten verhouden, en die een heel spectrum aan strategieën hebben voortgebracht. Aan de ene kant van het spectrum het vasthouden aan de religieuze levenswijze zoals hij al eeuwen bestond, zonder enige nieuwe aanpassing, aan de andere kant van het spectrum radicale assimilatie: de wens om het Jood-zijn af te schudden en volledig op te gaan in de niet-joodse omgeving. Met alle variaties er tussenin.
Ik ken radicale assimilatie uit mijn eigen familie: een tante en oom van mijn vader emigreerden na de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten met hun volwassen kinderen; ze werden christelijk, veranderden hun namen en verzwegen hun Joodse identiteit voor iedereen. Ze bleven zelfs zwijgen toen hun kleinzoon een joods meisje wilde trouwen en geen andere mogelijkheid had dan uit te komen. Ik weet niet of ze hem ooit hebben verteld dat hij joods was (wij hadden nauwelijks contact met deze tak van de familie).
Onlangs stuitte ik op een ander geval van radicale assimilatie, in Amsterdam. Ik stelde mij voor en vertelde na de vraag wat ik deed, dat ik rabbijn ben. “Ik ben ook joods,” zei de man, een vijftiger. “Heeft u een joodse vader?” “Nee, allebei mijn ouders zijn joods. Maar mijn grootouders wilden er na de oorlog niets meer aan doen.” Het Jodendom had te veel ellende gebracht. Het werd de rug toegekeerd. Mijn hart brak. Ik vervloekte de nazi’s, de echte daders van deze naoorlogse vernietiging van ons volk en onze beschaving.
Wat Endelman in zijn inleiding duidelijk maakt is dat wat Joden ook deden om zich aan te passen, ze bleven toch de door het christendom eeuwenlang gedemoniseerde Ander. En ook al werd de binding aan het Christendom, de diep ingesleten vooroordelen en demonisering bleef bestaan. Honderdduizenden Joden in de negentiende en begin twintigste eeuw wilden een toekomst zonder discriminatie en uitsluiting. Zij werden christelijk, soms uit overtuiging, meestal uit praktische overwegingen.
Ik kijk naar de foto’s van Calais en naar de documentaires en de nieuwsitems over de gestrande Engelandvaarders. En denk: Joden kunnen radicaal assimileren en zich van hun Joodse identiteit ontdoen; velen hebben dat ook gedaan. Maar wie zwart is, kan niet wit worden om te ontkomen aan racisme. Hij of zij moet er een antwoord op vinden, zoals wie ervoor kiest Joods te blijven, een antwoord moet vinden op antisemitisme. Wat mij betreft is er maar één antwoord mogelijk: het Jodendom zo intens mogelijk leren kennen en omarmen, met al zijn facetten. Het is vaak niet gemakkelijk om Jood te zijn en je gehaat en bedreigd te weten, dicht bij huis en in de wijde wereld. Maar wie eenmaal weet van de vreugde, de wijsheid, het inzicht, de muziek, de rituelen, de schoonheid, de gemeenschap, de poëzie van het Jodendom verliest ieder verlangen naar radicale assimilatie. Die blijft Joods en geniet. In weerwil van alles.

sluit
Schoongesopt plat van ontzag
‘Noraja’ heb ik jarenlang gekoesterd als naam voor een eventueel eigen kind. De naam bestaat niet. Maar wat geeft dat? Mijn tweede voornaam, Maionah, bestond ook niet. Hij is door vader gemunt om mij te kunnen vernoemen naar zijn moeder, Sara Duifje. Noraja, ‘Ontzagwekkende God’ of ‘De Eeuwige is ontzagwekkend’. Rosj Hasjana en Jom Kippoer, de Hoge Feestdagen, worden ook Jamiem Noraïem, de Ontzagwekkende Dagen genoemd.
... meer info

De Eeuwige, Het Eeuwige, Het Zijnde, ‘Zijn’ boezemt ontzag in. En er zijn in het joodse jaar een paar dagen zó vormgegeven dat je op de knieën gedwongen wordt ‘plat te gaan’ (letterlijk tijdens het Grote Alenoe, waarbij je als sjoelganger plat gaat, zoals Mosje en Aharon plat gingen voor de Eeuwige). Als je plat gaat uit eerbied, uit ontzag, ben je weerloos. Totaal weerloos. En misschien ben je dan wel het dichtst bij het bewustzijn van een waarde en waardigheid die je hebt louter omdat je bestaat. „Alles van waarde is weerloos,” dichtte Lucebert.

Met Rosj Hasjana en Jom Kippoer denken we, geloven we, veronderstellen we, gaan we ervan uit, houden we er rekening mee, doen we alsof, spelen we het bloedserieuze spel mee, verklaren we, bevestigen we, dat de Eeuwige Almachtig is, een Absolute Heerser over het bestaan. Over ons bestaan. De Jamiem Noraïem moeten in ons de ervaring wekken van ontzag tegenover dit absolute, alomvattende Gezag. Autoriteit heb je soms vanwege je functie. Of je hebt autoriteit verworven door kennis en vaardigheid. Maar gezag is autoriteit met een ‘ietsje meer’. Iemand heeft gezag omdat hij of zij niet alleen een autoriteit is (in de zin van zeer bekwaam en deskundig), maar ook beschikt over een natuurlijke vorm van invloed. Mensen met gezag hoeven hun punt niet te maken, er wordt vanzelfsprekend naar hen geluisterd.

Ontzag hebben voor de Eeuwige, voor het Eeuwige, betekent dat je je ‘weerloos’ hebt gemaakt, in de goede zin. Je hebt uit eigen beweging de neiging opgeven om je te verzetten, of tegen schenen te schoppen, of iets in te brengen, of tegen te sputteren, of tegen te spreken, of iets niet te doen, of te negeren. Je erkent dat je tegenover iets, iemand, Iets, Iemand staat die ieder verzet of gesputter ‘vorweg nimmt’, zoals men in het Duits zegt: van begin af aan ontkracht. Maar niet een ontkrachten waarbij vernedering of overgave in het spel is. Maar eerder: dit is groter dan ik. Dit/Die heeft meer wijsheid, inzicht dan ik.

Ontzag hebben kun je alleen als je jezelf niet in de weg zit: met ideologie, met vaste beelden, met vaste rituelen, met verwachtingen, met een sleep aan teleurstellingen en verwondingen, met illusies, met grootheidswaan, met een teveel aan hoop, met verbetenheid, met gemankeerde liefde. Om ontzag te kunnen ervaren moet je dat allemaal achter je laten. Rosj Hasjana en Jom Kippoer stellen ons daartoe in staat. Dat is althans de bedoeling: schoongeveegd en schoongesopt tegenover het Ultieme Schone te kunnen staan. Moge de Absolute Heerser van het bestaan u, jou, jullie daartoe De Hand reiken.

Sjana Towa! 

sluit
Als een lam
Dit is de periode waarin we nadenken over tesjoewa. Zouden er veel mensen zijn in progressieve kring die overwegen om de mitswot strikt te gaan naleven?
... meer info

Immers dat is de traditionele betekenis van tesjoewa. Zelfonderzoek gaat daaraan vooraf, maar daar blijft het niet bij. Mijn inschatting is dat er weinigen onder ons zijn die denken: het komende jaar ga ik echt Sjabbes houden, met alles erop en eraan; het komende jaar ga ik helemaal kosjer eten, met alle restricties van dien; het komende jaar zal ik op elk tijdstip davvenen dat is voorgeschreven; het komende jaar zal ik alle voorgeschreven berachot zeggen. Meestal ligt de focus in progressieve kring op het herstellen van relaties, het vragen en geven van vergiffenis, het proberen met jezelf in het reine te komen. Wat natuurlijk ook een prima invulling van tesjoewa is.

Dit jaar gaan mijn gedachten over tesjoewa in een heel andere richting. Stel dat je zou kunnen terugkeren (de basisbetekenis van het woord) naar het jonge kind dat je ooit bent geweest. Het kind dat nog niet had geleerd dat anderen gemeen kunnen zijn, of onverschillig, boosaardig of gek. Het kind dat nog niet de jaloezie van anderen leerde kennen of de wegdrukkende ambitie. Het kind dat nog niet de competitie aan hoefde te gaan om aandacht of erkenning, dat nog niet hoefde te vechten om gezien of gehoord te worden. Het kind dat nog vertrouwen had in de wereld. Ooit zijn we allemaal zo’n kind geweest. Voor de één kwam aan die manier van zijn sneller een einde dan voor de ander. Voor ons allemaal is er een tijd geweest dat we nog niet in onze angsten of teleurstellingen vast kwamen te zitten, dat er nog geen wrok (meer of minder) of bitterheid (meer of minder) te slapen lag in een ver hoekje van ons hart - diep weggestopt, ook voor ons eigen bewustzijn.

Stel dat je in deze periode een klein beetje van dat kleine kind zou kunnen doen ‘terugkomen’, dat je werkelijk de tesjoewa, de weg terug naar dat verloren ik zou vinden? Dat zou een echte verandering zijn en een verdere diepgaande verandering teweeg brengen.

Pas volgende maand is het Rosj Hasjana, pas dan is er de ‘deadline’, bijna letterlijk, een ‘lijn’ van schapen over wie HaKadosj Baroech Hoe als een herder bepaalt: jij bent vet genoeg voor de slachtbank, en jij mag je nog een jaartje volvreten om wat aan gewicht te winnen. Stel dat we als het lammetje dat we ooit waren voor de Eeuwige zouden verschijnen, omdat we echt de weg terug naar ons ‘naieve zelf’ zouden hebben weten te vinden. Wat zou de Almachtige dan besluiten in Zijn/Haar barmhartigheid?

sluit
Wereld
"Europa is een continent in verval,” zei een vriendin bij de ingewikkelde koffie die ze had besteld (als ik een barrista zou zijn, zou ze het me drie keer moeten uitleggen). "Het valt nog niet zo op, maar het is wel zo.” Brexit was slechts een van de punten die haar tot haar analyse brachten. De Verenigde Staten is ook in verval, dacht ik later. Daar begon het verval trouwens eerder, maar iets onzichtbaarder voor ons, wonend in dit deel van de Westerse wereld.
... meer info

Een maand geleden las ik Svetlana Alexijewitsj’s Het einde van de Rode Mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie. Ook dat was een harde confrontatie. Deze Wit-Russische journaliste heeft volledig terecht vorig jaar de Nobelprijs voor de Literatuur gekregen. Het beschrijft de misère, de hoop, de verbijstering, enzovoort van mensen uit heel bepaald gebied. Ieder van hen getraumatiseerd. Door de manier waarop de schrijfster al die mensen en hun ervaringen in dat boek heeft neergezet, werd het universeel. Door haar realiseerde ik met dat alle mensen op alle continenten diepgaand verwond zijn én hun ouders én de rest van hun familie én generatie na generatie terug. Door een eindeloze reeks oorzaken. De wereld en de mens is werkelijk gebroken.

Als je wereld en mens zou willen helen, dan moet ieder mens (!) daarvoor de aandacht en de tijd en de hulp krijgen die hij of zij nodig heeft. En ieder mens moet bij de hand genomen worden om de moed op te brengen en het doorzettingsvermogen te ontwikkelen die nodig zijn om zichzelf te helen. Ja, er zijn groepen die nog meer in de hoek zitten waar de klappen vallen dan andere. En ja, er zijn groepen die het soms even iets minder te verduren krijgen dan andere. Maar als je heel nauwkeurig gaat bekijken welke dat zijn, dan kom je er al niet meer uit. Dan blijkt het lijden overal te zijn. Bij iedereen. Bij elk individu. Ik kan tegen dat inzicht alleen maar staande blijven door de schoonheid in de wereld, door alle messiaanse oplossingen die dag na dag voor problemen worden gevonden én door de riten en symbolen, de mensen en dat wat zij samen doen, het lernen en de muziek die de joodse beschaving biedt. Ik kan nauwelijks verwoorden hoe trots ik ben dat de Eeuwige ons gereedschap heeft gegeven om het slechte leven het hoofd te bieden en het goede leven vorm te geven.

Er is onwaarschijnlijk veel treurigheid in de wereld. En ja, soms lijkt het erop dat onze samenlevingen all over the world in elkaar aan het storten zijn. Juist ook omdat de media al het slechte dagelijks over ons uitstorten. Maar de andere kant is dat er wel degelijk vooruitgang is in the global village. Als ik hoor over geluidsschermen langs snelwegen die misschien uitgerust kunnen worden met zonnepanelen en van materiaal gemaakt worden dat fijnstof opzuigt, denk ik: ‘Zie je wel, er wordt aan gewerkt, aan herstel, aan duurzaamheid, en aan al die andere problemen. Het is langzaam, maar hoopgevend.’

sluit
wachten
Ik heb een bloedhekel aan wachten.
... meer info

Daarom zal ik nooit een Engels televisiefilmpje vergeten. Het was eigenlijk een mini-documentaire. Onderzocht was of er verband is tussen de manier waarop artsen naar zichzelf waarderen en hoe ze hun patiënten waarderen en de duur dat patiënten moeten wachten. Dus na het eigenlijke tijdstip van hun afspraak. Het was opmerkelijk en ook een tikkeltje hilarisch. Vond de arts zichzelf net zo belangrijk als zijn patiënt dan hoefde de patiënt niet te wachten. Maar vond de arts zich tweemaal zo belangrijk als de patiënt dan werd de wachttijd vier keer zo lang. De wachttijd liep uit tot zestien keer zo lang, als de arts zich vier keer zo belangrijk vond als zijn patiënt. Zo zit het tenminste in mijn hoofd. Wat ik vergeten ben is de maat van de wachttijd (vier keer zo lang als wat?).

Ik moet vaak aan dat Engelse onderzoek en die mini-docu denken. En ik moest er nu in de aanloop tot Sjawoe’ot aan denken. Het joodse volk (de nakomelingen van Ja’akov en degenen die met hen meegetrokken zijn uit Mitsrajiem) krijgen van Mosjé de opdracht om zich voor te bereiden op een bezoek van God (zo kunnen we de Openbaring op Sinaï toch ook zien). Die voorbereiding duurt een aantal dagen. Hoe zou het zijn om daar in de woestijn te wachten op…. ja, op wie? Op wat? Er mag van alles niet – seks bijvoorbeeld – en met die voorbereiding (wassen van kleren) ben je ook tamelijk gauw klaar. Wat doe je dan, tijdens dat wachten? Of liever, wat deden ze tijdens het wachten? Sliepen ze, of durfden ze geen oog dicht te doen, bang om iets te missen? Vertelden ze elkaar verhalen? Flauwe grappen? Witzen (bestonden die toen al?)? Vertelden ze elkaar wat ze hadden meegemaakt in Mitsrajiem? Of wat ze onderweg – van de Rietzee naar de Sinaï – aan dieren, planten, schelpen, stenen en andere spannende dingen hadden gezien? Gingen ze een wandelingetje maken? Wezen ze elkaar op de sterren en probeerden ze knobelisjworst te maken van de sterrenbeelden? Schreven ze gedichten in het zand? Zongen ze? En wat zongen ze dan, Egyptische schlagers of hadden ze al ‘joodse’ liedjes?

Er staat niks over in Tanach. Niks. Over de waanzinnige verschijnselen van de Openbaring staat er van alles in, maar over die dagen van wachten daaraan voorafgaand: niets. Precies zoals het in ons leven gaat. Ons levensverhaal is een aaneenschakeling van bijzondere gebeurtenissen, maar hoeveel keer je in je leven kattenvoer hebt gekocht, of zelfs dat je kattenvoer hebt gekocht; hoeveel keer je in je leven je schoenen hebt uitgetrokken, of zelfs dat je je schoenen hebt uitgetrokken, hoeveel keer je in je leven in een spiegel hebt gekeken, of zelfs dat je dat oneindig vaak hebt gedaan – niets. Als je een levensverhaal vertelt (aan jezelf of aan anderen) moet er wel iets te vertellen zijn; de aanschaf van tandpasta, het knippen van je nagels, het zoeken van je sleutels, het aandoen van een lamp vind je zelden in een levensverhaal. Juist omdat je die dingen ontelbaar vaak doet. Het bijzondere komt in boeken. De Openbaring, het toppunt van bijzonderheid staat in Tanach. Maar ik zou een tijdreis terug willen maken en zien wat die Israëlieten deden in de tijd dat zij wachtten op God.

sluit
Nestwarmte
We zitten nu midden in de woestijn. Bijbels-historisch gezien. Deze hele maand zijn we op weg van de Jam Soef, de Rietzee, naar Har Sinaï, de berg Sinaï. We zitten als het ware op een rijdend nest, we worden uitgebroed. Hoe dat zo?
... meer info

De Zuid-Afrikaanse rabbijn Yossi Goldberg heeft een ongebruikelijke verklaring voor het ei op de sederschotel. Pesach is weliswaar achter de rug, maar de rabbijnen verbinden het feest van de Exodus en het feest van de matzes graag met Sjawoe’ot, het Wekenfeest, wanneer wij de mitswot krijgen. Goldberg ziet in het ei het joodse volk, dat in (de buik van) Egypte tot een volk wordt gevormd en dat bij Sinaï uit het ei kruipt en zijn leven als individueel dier begint. Mijn verbeelding wordt erg aangesproken door dit beeld.

De Hebreeuwse naam voor Egypte is Mitsraïem, ‘Benauwdheid’, ‘nauwe plek’. Mitsraïem is een plek waar je geen kant uit kunt. Nu wordt de baarmoeder door de foetus niet als een Mitsraïem gezien, maar op een gegeven moment wil het er wel uit, net als het ei uit de kip. Om gelegd te worden, moet het ei door een nauwe doorgang, zoals de Bné Jisrael door de Rietzee moesten gaan (waarbij ongetwijfeld bij menigeen op menig moment de adem gestokt zal hebben). Zodra het ei door de kip is gelegd, gaat de kippenmoeder op de eieren zitten om ze uit te broeden in het nest. Na de doorgang door de zee, komen de Bné Jisrael, wij dus, in de woestijn terecht.

Op zijn eigen manier een plek waar je, net als in een nest, niet veel mogelijkheden hebt. Maar warm is het er wel. En het beeld (in sommige van onze gebeden) dat wij bescherming vinden onder ‘de vleugels van de Altijdaanwezige’ past wonderwel. Zoals gezegd, bij Sinaï kruipt het joodse volk (de Bné Jisrael tezamen met de mensen met een andere etnische achtergrond die mee zijn getrokken uit Egypte) definitief uit het ei. Dat gaat met veel gekraak en natuurgeweld gepaard. Het kuiken komt in een hele nieuwe wereld, en wij ook (de wereld is immers definitief anders de Eeuwige heeft laten zien/horen/ervaren). Dat ei op de sederschotel staat dus voor het proces van transformatie dat leidt tot een eigenstandig bestaan, waarin je als vrije vogel alle richtingen kunt uitvliegen die je wilt. Maar joodse vogels zijn geen eenlingen, ze zijn meer als spreeuwen, die met duizenden tegelijk prachtige patronen in de lucht maken.

Hoe ze dat doen is een raadsel dat opgelost wordt door de wetenschappers die hen bestuderen. De joodse ‘zwerm’ krijgt bij Sinaï instructies hoe ze samen een leven kunnen opbouwen waarbij iedereen tot zijn recht komt, de natuurlijke leefomgeving gedijt en de verbinding met ‘de andere wereld’ (hoe je die ook wilt invullen: de olam haba, de messiaanse tijd, het goddelijke domein) kunt maken. Mosjé is daarbij ons voorbeeld: uiterst bescheiden, twijfelend aan zichzelf, maar wel met lef en ook niet te beroerd om leiding te geven aan een bonte verzameling eigengereide vogels. Maar vooralsnog is het nog geen Sjawoe’ot en kunnen we genieten van de nestwarmte in de wildernis onder Moeder’s ‘vleugels’.

sluit
Geen bevrijding door moord
Als je erover nadenkt is het ongelooflijk dat onze chachamiem, de joodse wijzen, nog een extra mogelijkheid hebben gevonden om het feest van Pesach te spiritualiseren en te psychologiseren. Op zich is de Uittocht uit Egypte nogal concreet: weg uit economische, politieke en sociale onderdrukking. Het gaat over een diepgaande verandering in het aardse bestaan. Voor miljoenen die nu onder slavernij zuchten - hetzij omdat zij daadwerkelijk slaven zijn (gekidnapt door slavenhandelaren of verkocht door hun familie) of omdat zij totaal afhankelijk zijn van hun wrede, uitbuitende bazen – zou een bevrijding daarvan al meer dan genoeg zijn. Als er een project is waar het joodse volk zich mee bezig zou moeten houden, is het misschien wel met dit actuele probleem.
... meer info

Voor Joden is slavernij geen concreet en actueel probleem. En zijn beslist joodse armen. Maar slaven? Het soort slavernij zoals het in Egypte bestond en nog steeds op deze wereld bestaat is gelukkig niet iets dat in de joodse wereld speelt. Vrijheid, dat staat wel op ieders lijstje. Daarvan kunnen we allemaal meer hebben. Vrij zijn van de haat voor ons volk. Vrij zijn van de onoplosbaar lijkende politieke problemen waarmee ons volk kampt. Vrij zijn… er valt nog zo veel te benoemen waar we als collectief mee worstelen.

Desondanks bespreken we tijdens de seider vaak vooral onze persoonlijke bevrijding. Wat zijn bevrijdingsmomenten in het afgelopen jaar geweest? Aan welke verkeerde krachten willen we ons in het komende jaar ontworstelen? In de keuze voor de focus op het persoonlijke, zijn de chachamiem ons voorgegaan. Het voorschrift om alle chameets uit ons huis te verwijderen, zien zij als een oproep om ons te ontdoen van onze arrogantie, onze opgeblazenheid, ons ‘dikke ik’, om met premier Rutte te spreken.
Het kan geen kwaad om onszelf grondig onder de loep te nemen. Zijn we, ieder van ons, arrogant? Zijn we, ieder van ons, van onszelf en ons eigen gelijk vervuld? Zijn we, ieder van ons, vooral erop uit onze eigen belangen veilig te stellen? Het is goed om daarnaar te kijken.

Maar dit jaar is het misschien ook aan de orde om een en ander te verbinden. In veel commentaren op de terreur die de wereld teistert, wordt gesteld dat Europa verantwoordelijk is voor de aanslagen die het over zich heen krijgt. Het Westen wordt gehaat vanwege de arrogantie waarin het in de rest van de wereld opereert en de aanslagen worden door die haat ingegeven. Zelfs als er een kern van waarheid in zit, is het een verwerpelijke manier van redeneren. Want niets, maar dan ook echt niets, legitimeert het doden van onschuldigen. Het wordt vaak over het hoofd gezien, maar de Bné Jisraël, de nakomelingen van Ja’akov, namen als slaven het recht niet in eigen hand. Ze kwamen niet in opstand. Ze namen niet de wapens op, ook niet de primitieve wapens als messen en stokken. Ze doodden niemand in hun intense verlangen naar vrijheid. De enige die tot geweld over ging was Mosjé, die de wrede opzichter doodde. Maar het gedrag van Mosjé werd niet nagevolgd. Integendeel, het volk stelde zichzelf, bij Sinaï, onder een strenge wetgeving, waarvan het gebod ‘Niet moorden!’ een van de belangrijkste geboden werd.

We worden opgeroepen door de profeten om een ‘licht voor de volkeren’ te zijn. Een van de manieren waarop we dat kunnen zijn is te benadrukken dat hoe groot de onderdrukking ook is, hoe groot de bitterheid ook is, moord als wapen daartegen is totaal onacceptabel. De verlossing moet op andere wijze komen: door te vertrouwen op de goede helpers en door het verwijderen van ‘chameets’ uit ons persoonlijke en collectieve bestaan.

Ik wens jullie een mooie seider en Pesachtijd toe.

sluit
Kiezen voor de onschuldigen
Het prachtige boek van Vasily Grossman over de slag bij Stalingrad vanuit Russisch en joods perspectief, heeft in Nederland de titel Leven en Lot. Alsof het om twee verschillende grootheden gaat ‘leven’ en ‘lot’. In veel culturen zijn ‘leven’ en ‘lot’ diepgaand met elkaar verweven. De levensloop van een ieder wordt geacht vooral bepaald te worden door het lot, of in religieuze termen door de Goddelijke Voorzienigheid.
... meer info

Er is in sommige tradities nauwelijks ruimte voor de mens om zijn bestemming te bepalen. Alles wordt geacht ‘van bovenaf’ te zijn geregeld en beslist. Wat de mens te doen staat is zich te schikken naar zijn lot. Zo’n houding tegenover wat men in het leven meemaakt – vooral als het gaat om ongeluk in zijn velerlei vormen – kan troost bieden. Hoezeer men ook zijn best doet, de tegenslagen zijn gewoon te groot. En het toeschrijven van alle tegenslagen – ziekte, armoede, verlating, brand, oplichting, inbraak, ontslag, faillissement en zo verder – kan wreed zijn. Want iemand kan nog zo zijn best doen, nog zo verstandig leven, nog zo oplettend zijn, maar toch door ‘het noodlot’ worden ingehaald.

Er is dus wel degelijk iets te zeggen voor fatalisme: de idee dat men in het leven krijgt wat voorbeschikt is. Maar de joodse traditie vecht ertegen. Zelfs al wordt op Jom Kippoer gesteld dat de Eeuwige alles beslist, toch wordt er een opening gegeven om dat ‘lot’ te veranderen: tefila, tesjoewa en tsedaka kunnen invloed uitoefenen op de Goddelijke Wilsbeschikking. De joodse traditie is doortrokken van de idee dat men het leven in eigen hand kan nemen. Up to a point.

Met Poeriem wordt de strijd tussen twee wereldbeelden en twee levenswijzen ten volle uitgewerkt en uitgeleefd. In het Estherverhaal krijgen de Joden in Perzië (grofweg het huidige Iran) te maken met Haman, een zeer hoge ambtenaar die uit is op de vernietiging van de joodse bevolking. Hij, Haman, gelooft diepgaand in de predestinatie. Dat blijkt uit het feit dat hij het lot, de poer, laat gooien, die uitsluitsel moet geven over het voorgeschikte lot van de Perzische Joden, namelijk de dag waarop de Joden zullen worden vermoord. Van dit gooien van het lot, de poer, komt de naam van het feest Poeriem (het meervoud van poer).

De dag waarop het lot wordt gegooid is 1 nissan, de eerste dag van de eerste maand; de dag waarop de Joden zullen worden gedood is 13 adar, de twaalfde maand. Moet je je voorstellen: er wordt een decreet uitgevaardigd dat jij en iedereen van de groep tot wie je behoort, over elf maanden om zeep gebracht zullen worden. Als je fatalistisch bent, verzink je waarschijnlijk in een doffe gemoedstoestand. En natuurlijk was de schrik en ontzetting onder de Perzische Joden groot. Maar onmiddellijk wordt ook de tegenaanval voorbereid, eerst door Mordechai, dan door Esther. Zij laten zich niet door fatalisme leiden, maar vertrouwen op hun hersenen, hun strategisch inzicht, hun vermogen om de machtigen te overreden, hun vertrouwen dat gerechtigheid zal overwinnen. Die elf maanden dat de Perzische Joden zich voorbereiden op ‘hun lot’ en niet zeker weten of zij het lot zullen kunnen afweren, zijn vreselijk. Uiteindelijk boeken ze weliswaar de overwinning op de moordzuchtige Perzen, maar dat gaat niet zonder bloedvergieten. De Joden in Perzië moeten van zich afslaan, met het zwaard. Terwijl een diep gevoeld fatalisme dit afslachten van de potentiële moordenaars zou hebben voorkomen en ‘schone handen’ zou hebben opgeleverd, voert de keuze om het ‘lot’ in eigen hand te nemen tot een bloedige strijd. Toch is dat de keuze die wordt gemaakt. Een keuze die moet worden gemaakt. Want zonder strijdbaar verzet sterven de onschuldigen en sterft de gerechtigheid.

Poeriem is ons vrolijkste feest. Maar deze vrolijkheid is ook bedrieglijk. Met Poeriem gaat het om de keuze de onschuldigen en de gerechtigheid te redden uit de moorddadige handen van de machtigen en hun aanhang.

sluit
Poerimvruchten
Een paar nagekomen gedachten over Toe Bisjwat. Dat is al weer achter de rug, en we hebben het mooi gevierd onder leiding van Marcella, maar als ik ze nu niet opschrijf ben ik ze volgend jaar weer vergeten.
... meer info

Toe Bisjwat is eigenlijk – samen met de Sjabbat – ons enige ‘boeddhistische’ feest. Er vallen geen doden bij. En het gaat ook niet over het verleden. Bij al onze andere feesten vallen wel doden. En ze gaan allemaal over het verleden. Met Poeriem maken we 75.000 man een kopje kleiner. Ja, ja… vijanden, maar toch… Met Pesach sterven de eerstgeborenen. Ja, ja… van onze vijanden, maar toch… Met Sjawoe’ot, het Wekenfeest, staan we gezamenlijk onder de berg Sinaï naar God te luisteren. Wie ook maar een stap op de berg zet (afgezien van Mosjé en een paar tientallen ouderen) is dood. En bovendien: we kunnen er slechts staan omdat het leger van de Farao, mét de Farao, in de Rietzee is verdronken. Het waren onze vijanden, maar toch. Tisja beAv gaat helemaal over doden. De doden die vielen bij de verwoestingen van de Tempel; en daarbij worden alle joodse doden herdacht die ooit in onze geschiedenis vielen door het geweld van onze vijanden. Met Rosj Hasjana wordt Jitschak bijna gekeeld. Het gaat weliswaar niet door, maar de bok die in de struiken vastzit wordt wel degelijk als offer gebracht. En laten we wel wezen, als Awraham niet op het laatste nippertje naar de stem uit de hemel had geluisterd, was Jitschak er geweest. Op Jom Kippoer stellen we ons voor dat we (bijna) dood zijn. Sommigen trekken ook daadwerkelijk hun kittel (doodskleding) aan; op die dag wordt immers beslist over ons leven en dood. Met Soekot, Loofhuttenfeest, gaat het over de wankelheid van het bestaan. Alles kan zo uit elkaar vallen, niets is zeker, alles kan zo ‘sterven’. En met Chanoeka, het laatste feest in het seculiere jaar, zijn we terug bij de oorlog. Bij de herovering van de Tempel vloeide het bloed van de helden en van de vijanden.
Bovendien zit er aan al deze feesten een historisch aspect. En als het er niet aanzat, hebben de rabbijnen een historische gebeurtenis aan het feest gekoppeld. Lees er de midrasjiem maar op na.
Behalve Toe Bisjwat. Het Feest der Bomen is stevig geworteld in het hier en nu. Niks geschiedenis, nauwelijks toekomst. Nu. We vieren dat we nu kunnen genieten van dadels en vijgen, granaatappels en olijven, druiven en krenten, ananas en papaya, hazelnoten en walnoten, amandelen en pistache, bananen en kiwi’s, mandarijnen en appelen, cranberries en kumquats. Al dan niet groeiend in Erets Jisrael, al dan niet nu geoogst. Met Toe Bisjwat vallen er geen slachtoffers, het gaat alleen om de bewustwording, de dankbaarheid, het genieten van wat er nu is.
Dat het seculiere jaar ermee begint, kan ons dit hele seculiere jaar helpen om het ‘boeddhistische’ aspect in alle komende feesten te zoeken. Om bij het eerstvolgende feest te starten: Wat is het ‘hier en nu’ van Poeriem? Dat we altijd meerdere identiteiten kunnen kiezen als we maar niet al te vastgeroest zitten aan de identiteiten die we in het verleden hebben opgebouwd en waaraan we zo loyaal zijn? Ik doe maar een suggestie. Wat zijn de vruchten van Poeriem? Wat brengt Poeriem voort waarvan we kunnen genieten? Het zijn nagekomen gedachten, en de vragen die ze bij mij oproepen.

sluit
Goede voornemens
Non-dualisme als doel en techniek staat in verschillende spirituele tradities hoog op de agenda. Gepoogd wordt de scheiding tussen het goddelijke en het individu op te heffen. Via meditatie, mindfulness en andere technieken. Het moeilijke aan een staat van non-dualisme is onder andere dat een mens gehecht is aan de rollen die hij speelt: moeder, vader, directeur, kind, dokter, ondergeschikte, patiënt, helper, behoeftige; de mogelijkheden zijn oneindig en ieder kan zich in al die rollen ‘verschansen’ ongeacht de leeftijd.
... meer info

Oude mensen kunnen tot aan hun dood de rol van ‘kind’ blijven spelen, kinderen kunnen al vroeg de rol van ‘ouder’ op zich nemen, op de speelplaats of in het bejaardentehuis is er altijd wel iemand die zich identificeert met een politieagent, terwijl anderen al in de wieg ‘verpleegster’ zijn. Wie een staat van non-dualisme wil bereiken, moet dat soort gehechtheden (die in ieder geval de zekerheid geven dat men weet wat men ‘moet doen’ in allerlei omstandigheden) opgeven. ‘Loslaten’ is het toverwoord (dat zo vaak wordt gebruikt dat het bijna aversie wekt, al is dat inderdaad wat we moeten leren doen: loslaten).

In de joodse mystiek is er beslist een plek voor non-dualisme, al heet het daar anders: het ‘aankleven’aan God, waarbij het ‘ik’ verdwijnt. Maar ‘loslaten’, en uiteindelijk het ‘laten verdwijnen van het ik’,heeft iets problematisch voor Joden als collectief. Voor een individu is het geweldig om te ervaren dat er geen scheiding is tussen het goddelijke en ‘jouzelf’. Maar mensen moeten ook hun brood verdienen, kinderen maken, huizen bouwen en instituties oprichten, ze moeten verzekeringen betalen, en zich abonneren op kranten en telefoonproviders.

Bij het kopen van wasmachines en strijkbouten moeten ze keuzen maken, net als bij het inkopen van voedsel, kleren, schoenen, papier, lampen, en daar heb je een ‘ik’ voor nodig. Een ‘ik’ die weet heeft van normen en waarden. Het is goed om de non-duale toestand na te streven, maar we kunnen niet allemaal Ekhart Tolle zijn (Hij raakte spontaan in die toestand, en leefde in die toestand een paar jaar op straat). De normen en waarden komen van de groep waarin je bent geworteld. En de groep draagt die normen en waarden over met verhalen en verankert het individu met verhalen. Verhalen over het verleden en verhalen over de toekomst. Waar zouden het joodse volk en het joodse individu zijn zonder verhalen?!

Een bruggetje tussen de non-duale staat en het beschermende corset van de groepsverhalen zijn goede voornemens. We maken ze met Rosj Hasjana en Jom Kippoer, maar de meesten van ons maken ze ook met Oud en Nieuw (of hebben dat ooit gedaan). Goede voornemens horen tot de huis-tuin-en-keukentechnieken van degenen die met de voeten stevig op de aarde staan om los te laten teneinde een gelukkiger, meer ontspannen, sociaal bevredigender, cultureel breder, financieel gezonder, misschien zelf ‘normaler’ leven te leiden. Immers, goede voornemens hebben altijd twee kanten: je wilt iets (anders) doen en daartoe moet je ophouden met oud, onsuccesvol gedrag. Wie verstandige goede voornemens maakt en zich daar aan houdt, is eigenlijk bezig met een ontwikkeling van de ziel – ook al hoef je het zo niet te noemen of zelfs maar zo te zien.

Het gaat bij non-dualisme en goede voornemens om de focus, de aandacht, de intentie om een pad te banen dat je weghoudt van de struiken van gekte of teleurstelling, van de greppels van verbittering en innerlijke koude, van de kuilen van onoplettendheid en uitzichtloosheid. Goede voornemens helpen je de steeds weer opnieuw gemaakte fouten van je af te schudden als een hond die uit het water komt. Zo… lekker even schudden en dan monter weer op weg. Naar een goed 2016. Veel succes.

sluit
Een licht voor…
Met Chanoeka in aantocht, is het een goede tijd om na te denken over licht. Immers tijdens het Lichtenfeest steken we wereldwijd, thuis en in de synagoge, de chanoekia aan ter herinnering aan het wonder in de tweede eeuw voor de gebruikelijke jaartelling. Op de een of andere manier heeft het verhaal over het kruikje zuivere olie waarmee de Tempel werd ingewijd me nooit echt kunnen bekoren.
... meer info

Het verhaal is bekend: de Maccabese broeders wisten samen met medestrijders de bezettende grootmacht, de Seleuciden van Antiochus IV, te verslaan. Dat betekende dat de Tweede Tempel werd bevrijd en spiritueel weer kon worden ingewijd. Onderdeel van het Tempelritueel was het branden van de menora. Daarvoor was speciaal geprepareerde, kosjere olie nodig. Die was er slechts voor één dag, bewaard in een kruikje, afgesloten met het zegel van de hogepriester. Maar – wonder boven wonder – het kruikje bleef olie leveren voor de acht dagen die nodig waren voor de bereiding van nieuwe kosjere olie voor de menora.

Ik ben dol op wonderen, echte wonderen. Het universum met alles erop en eraan is één groot wonder, tot in de kleinste details. Het olie-wonder van Chanoeka ligt er, wat mij betreft, te dik bovenop. Oppervlakkig gelezen, een mooi verhaal voor kinderen. Toch?! Bovendien heb ik de Maccabeeën nooit als helden kunnen omarmen. Evenmin trouwens als onze wijzen dat konden. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werden ze door joodse nationalisten uit de mottenballen van de geschiedenis gehaald. Zij, de joodse nationalisten, stonden een Spierballenjodendom voor: Joden moesten zich fysiek kunnen verdedigen, net als de Maccabeeën.

Door het voorschrift dat de menora zodanig neergezet moet worden dat de buitenwereld hem ziet (tenzij dat gevaar oplevert), moest ik opeens denken aan Jesjajahoe. Tegen hem zegt de Eeuwige: „Ik, de Ene, heb je met recht-en-reden geroepen en je bij de hand gevat; Ik zal je behoeden, je bestemmen tot een verbond met de gemeenschap, een licht voor de volkeren.” (Jesjajahoe 42:6). En ook „Volkeren zullen op weg gaan naar jouw licht, koningen naar de glans van jouw dageraad.” (Jes. 60:3). De rabbijnen zijn niet moe geworden om ons, het volk Israël, voor te houden dat we een licht voor de naties moeten zijn. Wij moeten het voorbeeld geven: hoe je een leven leidt van gerechtigheid en vrede.

Dat klinkt misschien als arrogant, maar zo is deze interpretatie natuurlijk helemaal niet bedoeld. Eerder als een programma voor onszelf. Wie een licht wil zijn voor de naties, individueel of als collectief, moet zich bewust zijn dat iedere handeling telt, dat iedere intentie goed moet zijn, dat elke intentie en handeling bij elkaar horen. Een licht zijn voor de volkeren op deze wereld is ontzettend moeilijk. Temeer omdat niet alleen de volkeren ons zullen meten naar onze eigen standaard, wijzelf zullen ons moeten meten aan de taak die ons is gesteld.

Maar zwaar, in de sombere zin van het woord, hoeft het niet te zijn. Als je er werkelijk naar streeft om het licht in jezelf te verwezenlijken, zodat je ook licht uitstraalt, betekent dat ook dat je zelf het licht ervaart. Het aansteken van de menora, acht dagen lang, is een herinnering aan die taak en tegelijkertijd het symbool van wat we vaak al zijn: een volk dat daadwerkelijk ‘verlichting’ brengt: als arts, als dichter, als verzorger, als designer, als ouder, als leraar, als computernerd, als kok of op welke manier je ook maar licht in de wereld brengt.

Happy Chanoeka!

sluit
Stress en de Eeuwige
Mevrouw Knorringa ligt op mijn schoot te slapen. Normaliter springt ze heel vaak op schoot, maar nu is het een beetje anders. Ze is nog een beetje suf van de narcose.
... meer info

Ze is net onder het mes geweest: vijf kiezen eruit, en twee tanden, waarvan één hoektand. (De dierenartsrekening had een extra stress-effect; voor het honorarium en de pillen had ik zeven paar schoenen – of meer - in de uitverkoop kunnen kopen, met dien verstande dat ik nog nooit zeven paar schoenen in de uitverkoop heb gekocht. Maar dit terzijde). “Kan ze nu nog wel eten?” “Onze kat heeft helemaal geen gebit meer, maar ze komt nog steeds aan,” zei de dierenartsassistente in een mislukte poging tot geruststelling. “Hoe oud is jullie kat?” “Veertien.” De mijne is ‘pas’ acht.
Afgezien van het schuldgevoel dat Knorringa opeens een waardeloos gebit blijkt te hebben, en dus ook veel pijn moet hebben gehad (‘Hoe kan je dat nu niet in de gaten hebben gehad, Benima?’), kreeg ik door dit voorval opeens medelijden met de Allerhoogste. Soms duid ik de Eeuwige aan als Altijdwachtende, want je kunt tot op het laatste moment tesjoewe doen, terugkeren tot de goddelijke essentie; daar wacht de Eeuwige op. Dat is prettig voor ons, die op zich laten wachten. Maar is het ook prettig voor de Altijdwachtende? Een van mijn beelden van de Eeuwige is dat ‘Hij’ elk moment, iedere fractie van een seconde, weet wat er met een individu aan de hand is: op alle vlakken – zonder dat dit tot een Big Brother-gevoel leidt (althans, niet bij mij). Dus, op ieder moment is de Eeuwige Zich bewust van wat er gebeurt met de meer dan zeven miljard mensen op deze aarde.
Gewoonlijk vind ik dat een verpletterend mooi idee: een bewustzijn dat zó groot is dat het de hele mensheid en meer omvat. Maar nu opeens lijkt het me niet uit te houden. Voor God. Alle uren dat mevrouw Knorringa bij de dierenarts was, waren immers een beproeving. Voor mij meer dan voor haar. ‘Hoe vindt ze het daar.’ ‘Werkt de narcose wel goed?’ ‘Heeft ze pijn?’ ‘Had ze pijn en is ze daar nu van af?’ ‘Is ze straks kwaad op mij omdat ik haar dit alles heb laten ondergaan?’ Enzovoort. Gelukkig is de Eeuwige (althans een van mijn beelden van de Eeuwige) ook Alwetend, dus zulk soort vragen komen in ‘Hem’ niet op (sterker nog: geen enkele vraag), want ‘Hij’ weet het antwoord al. ‘Zijn’ betrokkenheid zal door het weten van de antwoorden wel iets veranderen, maar hoeveel? Zou de Altijdwachtende Zich elk moment net zo ongemakkelijk, bezorgd, schuldig, afwachtend, zenuwachtig, ontregeld, hoopvol en ongerust voelen over wat al die miljarden mensen meemaken als ik door Mevrouw Knorringa’s dierentandartsbezoek? Dat lijkt me afschuwelijk. Dus kies ik het standpunt van Maimonides: Mijn God weet alles, en is overal bij betrokken, maar zonder al die (onrustige) gevoelens.
Dat zou ik ook willen: alles weten, overal bij betrokken zijn en toch geen onrust. En geen rekening voor een bedrag waarvoor ik een heel jaar naar de kapper kan, zou ook heel prettig zijn. Maar dat is gereserveerd voor de olam haba, waar en wanneer die zich ook afspeelt.

Tamarah Benima

sluit
Nesjomme
Een van de dichters die steeds weer verrast door haar heldere verwoording van hele grote inzichten, is Wislawa Szymborska. De Poolse won de Nobelprijs voor Literatuur in 1996. Ze werd in 1923 geboren en stierf in 2012. Op foto’s staat ze steevast afgebeeld met een sigaret.
... meer info

Wat mij al tijden bezighoudt is: ‘De nesjomme – waar zit hem die in’. Dus niet de vraag wat de nesjomme is. Dat weet ik, uit eigen ervaring, heel goed. De nesjomme, de ziel, is het Ware Zelf, met twee hoofdletters. Het is tegelijkertijd het minst persoonlijke en het meest persoonlijke deel van een mens. De nesjomme, de ziel, is het goddelijke in een mens. Je kunt hem ervaren (hebben), of je kunt hem niet ervaren (hebben).
Het wel of niet ervaren wordt bepaald door een beslissing van de Eeuwige; althans, zo is het geweest in mijn leven. Maar die vraag: Wat is de ziel? stel ik dus niet. Wel, waar zit het hem in? Wat zeggen we eigenlijk als we zeggen: ‘Een mens met een nesjomme’ of ‘Geen nesjomme’? Op grond waarvan maken we het verschil?
Bij Szymborska heeft iedereen een onvervreemdbaar iets genaamd ‘de ziel’. Ieder mens. Maar bij haar krijgt de nesjomme een heel eigen functie. Alles moeten we teruggeven. Moeten we de nesjomme ook teruggeven? Of mogen we die houden? En als we hem mogen houden, wie is dan de ‘we’? Is de nesjomme alleen een idee waarmee we ons verzetten tegen onze vergankelijkheid? Of is het meer dan een idee, een idee namelijk waarmee we de strijd tegen het blijvende niets daadwerkelijk winnen?
Men hoeft niet al dit soort vragen te stellen om haar gedicht ‘Niets cadeau’ te waarderen. Op een onwaarschijnlijk eigenzinnige wijze roept Szymborska het inzicht op dat iedereen in hetzelfde schuitje zit: alle levende wezens staan met hun rekening-in-het-rood, terwijl ze niet eens weten bij wie ze in het rood staan, waarom en hoe dit is gekomen.
Het enige dat overblijft is de nesjomme. Maar wat is een nesjomme?
Niets cadeau
Niets cadeau gekregen, alles te leen.
Ik zit tot over mijn oren in de schulden. Ik zal met mezelf
voor mezelf moeten betalen,
mijn leven voor mijn leven geven
Het is nu eenmaal zo ingericht dat het hart terug moet
en de lever terug moet
en elke vinger afzonderlijk.

Te laat om het contract te verbreken. De schulden zullen worden geïnd, het vel over de oren gehaald.
Op de wereld loop ik rond
in een menigte van andere schuldenaren. Sommigen zijn verplicht
hun vleugels af te betalen.
Anderen moeten of ze willen of niet
hun blaadjes afrekenen.
Aan de debetzijde
staat elk weefsel in ons.
Geen trilhaartje, geen steeltje mogen we voorgoed behouden.
De lijst is uitputtend
en het ziet ernaar uit
dat we met lege handen zullen achterblijven.
Ik kan me niet herinneren waar, wanneer en waarom ik zo’n rekening
heb laten openen.
Het protest ertegen noemen we de ziel.
En dat is het enige
wat niet op de lijst staat.

Wislawa Szymborska 1993

-0-0-0-

sluit
Diamanten slijpstenen
Goede voornemens zijn weinig waard als je ze niet zo concreet mogelijk maakt en verankerd in de tijd. ‘Ik ga elke dag één persoon een compliment geven, vóór tien uur in de ochtend, gedurende een half jaar’.
... meer info

‘Ik ga om de dag een gedicht lezen, een half uur voordat ik ga slapen. En op de dagen dat ik geen gedicht lees, schrijf ik er een, ook een half uur voordat ik ga slapen.’ ‘Ik zoek een keer in de week een joodse wijsheid en vindt de formulering van dezelfde wijsheid in een andere traditie; en als ik er zo over een jaar 52 bij elkaar heb, maak ik er een mooi boekje van, waarvan ik het eerste exemplaar geef aan de eerste de beste die ik op straat tegenkom op de dag dat het klaar is.’ ‘Ik maak elke dag een foto van een poes die ik op straat zie’. ‘Een keer in de week trek ik er met handschoenen, een knijper en een vuilniszak op uit en maak een stukje berm vrij van vuilnis’.

Elke coach, psycholoog, geestelijk verzorger, leraar, maar ook anderen kunnen je vertellen dat als je zulk soort opdrachten echt doet, zoals je je voorgenomen hebt, je onvermoede mogelijkheden in jezelf en de wereld ontdekt. Concreetheid en verankering in de tijd – sleutelwoorden voor herstel en groei. Daarom ben ik er ook zo trots op dat de joodse wijzen en leraren bedacht hebben dat vergiffenis vragen en vergiffenis geven niet moest worden overgelaten aan de goede bedoelingen van elk van ons, maar er een speciale tijd voor hebben uitgetrokken.

Je medemens vergeven? Elke dag. In het avondgebed. Jezelf bewust worden van je fouten? Elke dag in de dagelijkse gebeden. Maar vergiffenis als herstelmechanisme van relaties ook in deze periode van het jaar. Besef: het hele joodse volk is daarmee bezig. Ieder joods mens, maar ook in de gemeenschappen. Voor zover ik weet bestaat er geen volk of cultuur in de wereld, waarbij vergiffenis zó is georganiseerd.

Wij zijn niet alleen gezegend met steengoeie schrijvers die teksten hebben geproduceerd die de rot van de millennia doorstaan (Tenach), maar ook met steengoeie psychologen en sociologen (de rabbijnen) die in de Oudheid (misschien nu iets minder, gezien de haat die sommigen van mijn collegae verspreiden) wisten wat goed was voor de enkele mens en voor de gemeenschap. Tesjoewe (inkeer) en kappara (verzoening) zijn als diamanten slijpstenen, ze zijn in staat om de hardste belemmeringen weg te nemen. Vraag je af wat je wilt veranderen, maak het concreet en veranker het in de tijd. En vraag om hulp als je er niet uit komt. Je hoeft het niet allemaal alleen te doen.

sluit
Wat zou je willen?
Nog even niet. De komende weken vind ik weken van ‘nog even niet’. Aan de horizon beginnen Rosj Hasjana en Jom Kippoer op te flakkeren. Als we onze agenda doorbladeren, weten we dat de Hoge Feestdagen niet meer ver af zijn. Maar voorlopig is het ‘nog even niet’.
... meer info

Het grote rouwen hebben we net achter de rug. Het rouwen om verwoeste levens, verwoeste gemeenschappen, verwoeste gebouwen, verwoest cultuurgoed. Net als na iedere dood is er een tijd van desoriëntatie en van stilte. Die periode is nu. Hoe belangrijk het rouwen met Tisja beAv ook is geweest, we zijn er nog.

Of misschien kunnen we zelfs wel zeggen, we zijn er weer. In de periode van stilte die op het rouwen volgt kunnen we uitzoeken wat werkelijk belangrijk is. In een periode na de dood van wie ons lief was, zitten we niet in de groef van het gewone leven. Er is een beetje afstand tot alles wat normaliter zo belangrijk is. We kunnen ons soms zelfs niet voorstellen dát sommige dingen normaliter zo belangrijk zijn. Maar langzamerhand komen we terug in de groef. Precies zo kan het zijn voor ons, het joodse volk, dat heeft gerouwd om alles wat stuk werd gemaakt door onze vijanden. Ik houd niet van Herdenkingsdagen.

Ik heb een broertje dood aan 4 mei, om maar iets te noemen. Ik snap ook wel dat het belangrijk is om collectief een Herdenkingsdag te hebben die een vaste datum op de kalender heeft. En ik snap ook wel dat Tisja beAv een Herdenkingsdag is die een vaste datum op de joodse kalender is. Maar soms verzet ik mij tegen Herdenkingsdagen onder het uitroepen van een geërgerd: ‘Het is altijd herdenkingsdag in mijn leven’. Dat is ook zo. De doden die ik heb liefgehad zijn nooit ver weg. En de doden die zijn gestorven voor ik ter wereld kwam, maken toch deel uit van mijn leven, soms zelfs van mijn dagelijkse leven.

Maar Herdenkingsdagen creëren ook ruimte: de ruimte om te onderzoeken wat er nog wel is, wie er nog wel zijn. Na de Herdenkingsdagen kan men met een frisse blik naar dat open gat kijken; het gat in ons leven als individu en het gat in het leven van het joodse volk. Wat kan er opbloeien in dat gat? Wat zou ik willen dat er geboren wordt op Rosj Hasjana, als de geboorte van het universum wordt herdacht en gevierd? Welke gedachte is een zaadje dat tot wasdom zou moeten uitkomen? Welk initiatief kan worden genomen en uitgebouwd tot een zinvol project dat iets bijdraagt aan het menselijke samenleven? In deze weken van ‘nog even niet’ lijkt het leven nog meer dan anders op een tuin: er kan nog van alles gaan bloeien. Deze periode van ‘nog even niet’ kan erg vruchtbaar zijn: er hoeft even niks, maar er mag van alles. Wat neem je waar in de tuin van het leven en wat zou je willen doen groeien?

sluit